Aanslag geheime commissielonen: fiscus volgt Grondwettelijk Hof

Geheim houden
03/08/20

Vorig jaar oordeelde het Grondwettelijk Hof dat we de regeling rond de zogenaamde aanslag geheime commissielonen niet te letterlijk mogen nemen. De wet zegt wel dat, om alsnog een aanslag te vermijden, de identiteit van de genieter van de commissie of het voordeel bekend moet zijn geworden binnen een termijn van 2,5 jaar. Maar eigenlijk maakt het niet uit dat de informatie de fiscus pas bereikt nadat de termijn al verstreken is, vindt het Hof. Het belangrijkste is dat de genieter nog belast kan worden. Dubbele belasting moet hoe dan ook vermeden worden. In een circulaire legt de fiscus nu uit hoe hij dat arrest gaat toepassen.

Een typisch geval waarin een aanslag geheime commissielonen opgelegd wordt, is de situatie waarin een vennootschap een voordeel toekent aan de bedrijfsleider (bijv. het gratis gebruik van een appartement aan de kust) zonder daarvoor een fiscale fiche op te maken. Als de fiscus niet op de hoogte is van het (belastbare) voordeel bij gebrek aan fiche, is de kans groot dat de genieter van het voordeel aan belasting ontsnapt. De zogenaamde aanslag geheime commissielonen in hoofde van de vennootschap is daarom bedoeld als compensatie voor het feit dat de genieter van het voordeel aan belasting ontsnapt.

In die optiek is het niet meer dan logisch dat de aanslag geheime commissielonen achterwege blijft als de genieter toch nog belast kan worden. Dat scenario is nauwkeurig geregeld in de wet. De fiscus ziet af van de aanslag als de verkrijger van het voordeel “op ondubbelzinnige wijze werd geïdentificeerd uiterlijk binnen 2 jaar en 6 maanden volgend op 1 januari van het betreffend aanslagjaar” (artikel 219, laatste lid WIB 1992). Die identificatie hoeft overigens niet noodzakelijk te gebeuren door de vennootschap die het voordeel toekent. Het is ook mogelijk dat de fiscus zelf de identiteit van de genieter achterhaalt.

 

“Identificatietermijn” van 2,5 jaar is niet absoluut

Die termijn van 2,5 jaar is niet willekeurig gekozen. De gewone aanslagtermijn bedraagt 3 jaar. Een “identificatietermijn” van 2,5 jaar laat dus nog net een marge voor de fiscus om de genieter van het voordeel te belasten binnen de driejarige termijn. Maar er bestaan ook nog andere aanslagtermijnen dan de gewone driejarige. En de fiscus heeft niet noodzakelijk een half jaar nodig om nog snel een aanslag te vestigen. Kortom: het is best mogelijk dat de fiscus de genieter nog kan belasten ook al bereikt de nodige informatie hem pas nadat de termijn van 2,5 jaar al voorbij is. In een dergelijk geval ging de fiscus er tot nu toe van uit dat hij toch nog een aanslag geheime commissielonen kon opleggen. Het gevolg is dubbele belasting: zowel bij de genieter van het voordeel als bij de vennootschap die het voordeel toekent. Kan dat wel de bedoeling zijn? Een jaar geleden was het Grondwettelijk Hof daarover duidelijk: nee (zie ons artikel “Regeling aanslag geheime commissielonen bevat discriminatie”).

De fiscus laat nu weten wat de gevolgen zijn van dat arrest. Grof gezegd komt het erop neer dat het er niet meer toe doet of de “ondubbelzinnige identificatie” van de genieter gebeurt binnen of buiten de termijn van 2,5 jaar. Het enige dat telt, is of de genieter van het voordeel nog belast kan worden.

 

Definitieve aanslag bij genieter vereist

Maar in de praktijk blijkt het niet zo simpel. Als de fiscus de gegevens van de genieter in handen krijgt buiten de termijn van 2,5 jaar, zal hij in de eerste plaats proberen een aanslag te vestigen in hoofde van die genieter. Als dat nog lukt, gaat de vennootschap in principe vrijuit. Maar dan alleen als de aanslag gevestigd wordt met het akkoord van de genieter. Is dat akkoord er niet, dan zal de fiscus toch nog een aanslag geheime commissielonen vestigen in hoofde van de vennootschap.

Het komt erop neer dat de vennootschap een aanslag geheime commissielonen alleen kan vermijden als de aanslag bij de genieter definitief is. De fiscus beschouwt een aanslag als definitief in volgende drie gevallen:

- als de genieter niet in bezwaar gegaan is tegen de aanslag (dat weten we pas na 6 maanden)

- wanneer hij toch een bezwaarschrift ingediend heeft: als hij niet naar de rechter stapt om de beslissing over zijn bezwaar aan te vechten

- wanneer hij de zaak toch voor de rechter gebracht heeft: als de procedure definitief afgesloten is (dus als er geen termijn voor hoger beroep meer open staat)

 

Vennootschap moet bezwaar indienen tegen “voorlopige” aanslag

Aangezien dat allemaal even kan duren, lijkt de kans groot dat de vennootschap toch geconfronteerd wordt met een aanslag geheime commissielonen, ondanks identificatie van de genieter en ondanks het arrest van het Grondwettelijk Hof. Het is dus van groot belang om bezwaar in te dienen tegen die aanslag. Van zodra de aanslag in hoofde van de genieter “definitief” wordt, zal het bezwaarschrift dan ingewilligd worden en zal de aanslag in hoofde van de vennootschap ontheven worden.

Ook een ontheffing van ambtswege is mogelijk, merkt de fiscus op in de circulaire. De termijn daarvoor bedraagt vijf jaar. Dus men kan ook voor het verleden toepassing van het arrest van het Grondwettelijk Hof afdwingen. Maar daar schuilt een addertje onder het gras. Want volgens de wet is een ontheffing niet mogelijk als er eerder al een (afgewezen) bezwaarschrift geweest is op basis van dezelfde argumenten. Wie dus de afgelopen jaren in bezwaar gegaan is tegen aan aanslag geheime commissielonen in de hier geschetste situatie, heeft volgens de fiscus zijn recht op een ambtshalve ontheffing verspeeld. Alleen als de procedure nog loopt (bijv. een gerechtelijk vervolg gekregen, of bezwaar nog niet behandeld), komt men zonder problemen in aanmerking voor toepassing van het nieuwe standpunt van de fiscus.

Ten slotte is er nog een aspect waar de circulaire enkel impliciet op ingaat. Als de vennootschap er om een of andere reden niet in slaagt de “voorlopige” aanslag te laten opheffen, en het dus vast staat dat ze de aanslag geheime commissielonen moet betalen, mag de fiscus dan nog wel doorgaan met de aanslagprocedure in hoofde van de genieter van het voordeel? Op het eerste gezicht lijkt het antwoord nee. Want dan zou er sprake zijn van dubbele belasting, en dat moet volgens het Grondwettelijk Hof juist vermeden worden. Maar zo ziet de fiscus het blijkbaar niet. In de circulaire merkt die immers op dat het Grondwettelijk Hof alleen een probleem ziet in een aanslag ten name van de vennootschap, en niet in een aanslag ten name van de genieter van het voordeel.

 

Bron: Circulaire nr. 2020/C/77 van 5 juni 2020 over het arrest nr. 125/2019 van 26.09.2019 van het Grondwettelijk Hof in verband met een prejudiciële vraag over de toepassing van de afzonderlijke aanslag zoals bedoeld in art. 219, WIB 92