Franse dividenden en interesten: fiscus toont zich slechte verliezer

Eiffeltoren
11/06/21

Nadat het Hof van Cassatie tot tweemaal toe de dubbele belasting van Franse dividenden veroordeeld had, liet de fiscus begin dit jaar weten dat hij zich zou neerleggen bij de rechtspraak van het Hof. Nu blijkt echter dat de fiscus niet over heel de lijn toegeeft. De discussie is dus nog niet gesloten.

Als een Franse vennootschap een dividend uitkeert aan een inwoner van België, is er een risico op dubbele belasting. In Frankrijk wordt er immers bronheffing ingehouden zoals voor elk gewoon dividend. In België wordt het dividend vervolgens beschouwd als een gewoon roerend inkomen en in principe nogmaals belast. Het Europese Hof van Justitie ziet daar niet eens een schending van de Europese regels in. De betrokken landen moeten het probleem maar onderling oplossen in een dubbelbelastingverdrag, vindt het Hof van Justitie. Nu is dat in de relatie tussen België en Frankrijk ook gebeurd. Het dubbelbelastingverdrag tussen beide landen schrijft namelijk voor dat in een dergelijke situatie de Belgische belasting verminderd moet worden met het zogenaamde FBB (forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting), om rekening te houden met de belasting die reeds in Frankrijk ingehouden is.

Hof van Cassatie maakt einde aan jarenlange discussie

De moeilijkheden ontstonden toen België die FBB-regeling schrapte uit zijn eigen interne wetgeving. Volgens de fiscus werd daardoor ook de verdragsbepaling over het FBB zonder voorwerp. Veel belastingplichtigen zagen dat anders en kregen uiteindelijk gelijk van het Hof van Cassatie. Volgens dat Hof moeten we de verdragsbepaling in kwestie niet lezen als een verwijzing naar de interne Belgische wetgeving maar gaat het om een op zichzelf staande regel.

De fiscus kon moeilijk anders dan zich neerleggen bij die rechtspraak van het Hof van Cassatie en kondigde begin 2021 aan dat hij verrekening van een FBB zou toestaan, om rekening te houden met de reeds in Frankrijk betaalde belasting (zie ons artikel “Franse dividenden: fiscus legt zich eindelijk neer”).

Het concrete gevolg is dat een Belgische aandeelhouder voortaan netto 72,25 overhoudt van een Frans dividend (85 na Franse bronbelasting – (30% Belgische belasting – 15% FBB)). Vroeger bleef er netto slechts 59,5 over van een Frans dividend (85 na Franse bronbelasting – 30% Belgische belasting). De effectieve totale belastingvoet daalt dus van 40,5% tot 27,75%. Dat is zelfs nog minder dan de 30% roerende voorheffing die op Belgische dividenden verschuldigd is. In veel gevallen ligt de belastingdruk zelfs nog lager, want sinds 2018 hanteert Frankrijk onder bepaalde voorwaarden een tarief van 12,8%. In combinatie met een verdrags-FBB van ongewijzigd 15% blijft er dan netto 74,12 euro over van een Frans dividend. Althans in afwachting van het nieuwe verdrag dat eraan zit te komen…

Niet alleen voor dividenden

So far, so good. Maar uit de verdere toelichting van de fiscus en uit de antwoorden van de minister op parlementaire vragen over het onderwerp, is sindsdien gebleken dat het nieuws niet over heel de lijn goed is.

Eerst het goede nieuws. Volgens de fiscus en de minister is de redenering van het Hof van Cassatie ook van toepassing op interesten. Ook met de Belgische belasting op Franse interesten wordt dus voortaan een FBB verrekend.

Geen ontheffing van ambtswege?

Minder goed nieuws is dat rechtzettingen voor het verleden geweigerd worden. Met een bezwaarschrift (kan tot zes maanden na de aanslag) gaat de fiscus vanzelfsprekend wel rekening houden. Maar dat is dan blijkbaar de enige manier. Want de fiscus zal geen ambtshalve ontheffingen verlenen (waarmee men normaal gezien vijf jaar kan teruggaan in de tijd). Volgens het wetboek is een ambtshalve ontheffing nochtans juist bedoeld onder meer om gevallen van “dubbele belasting” op te lossen. Maar in de ogen van de fiscus is er geen sprake van dubbele belasting omdat het verdrag expliciet toelaat dat beide landen belasting heffen. Een weinig overtuigende redenering.

Aangifte

Nog merkwaardiger is dat de fiscus alleen een FBB in rekening wil brengen als het Franse inkomen (dividend of interest) vermeld is in de belastingaangifte. Veel betrokkenen dreigen daardoor uit de boot te vallen omdat de roerende voorheffing in hun geval ingehouden was door een Belgische bank of andere “tussenpersoon”. In die situatie is de voorheffing “bevrijdend”, wat wil zeggen dat men niet meer verplicht is het dividend of de interest op te nemen in de belastingaangifte. Wie dus gebruik heeft gemaakt van die perfect wettelijke mogelijkheid, zou het FBB aan zijn neus voorbij zien gaan. Het voordeel van het FBB is enkel mogelijk via de aangifte in de personenbelasting, vindt de fiscus. Het argument is blijkbaar dat het verdrag alleen spreekt van aftrek van een FBB van de Belgische “belasting” en niet van verrekening met de roerende voorheffing. Ook dat lijkt vergezocht.

En andere landen?

Ten slotte weigeren de fiscus en de minister de rechtspraak van het Hof van Cassatie door te trekken naar dubbelbelastingverdragen met andere landen die gelijkaardig geformuleerd zijn (bijv. Italië, Israël). Die verdragen zijn “ogenschijnlijk” vergelijkbaar maar in werkelijkheid “niet strikt identiek”, zo heet het. Ook daarover zal wellicht nog gediscussieerd worden…

 

Bron: Circulaire 2021/C/49 van 28 mei 2021; Parlementaire Vraag nr. 227 van V. Scourneau van 11 februari 2021, Bull. V&A Kamer 2020-21, nr. 55-043 van 17 maart 2021, p. 172; Mondelinge Vraag van B. Piedboeuf van 1 juni 2021, CRABV 55, COM 494, p. 9,