Is dure auto een overdreven kost?

11/05/20

11/07/2016 - De fiscus mag de kosten voor een dure auto niet zomaar als onredelijk verwerpen. In bepaalde sectoren is het nu eenmaal belangrijk dat een auto een zekere status uitstraalt. Alle kosten kunnen dan probleemloos als beroepsmatig beschouwd worden.

In het wetboek staat een bepaling die expliciet de aftrek verbiedt van kosten die “op onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreffen” (artikel 53, 10° WIB 1992). Die regel is natuurlijk rijkelijk vaag geformuleerd, waardoor hij regelmatig aanleiding geeft tot vinnige discussies.

Soms schijnt de fiscus mee te gaan in de simplistische redenering dat men met een bescheiden auto evengoed van A naar B kan rijden als met een dure. Dus bestaat soms de neiging om het verschil in prijs tussen de goedkope en de dure auto te zien als een overdreven kost, die niet aftrekbaar zou zijn. Om nog enig houvast te hebben, hanteerde de fiscus vaak de regel dat autokosten overdreven zijn van zodra ze anderhalve keer de kilometervergoeding voor ambtenaren (momenteel 0,3363 euro per kilometer) bedragen.

Auto weerspiegelt succes

Maar de rechtspraak heeft de fiscus bijna altijd terug gefloten op dat punt. Zelfs de aftrek van de kosten van een Rolls-Royce of een Ferrari werd niet in vraag gesteld. Vaak was het argument dat het belangrijk is dat de auto het succes van het bedrijf uitstraalt. Een representatieve auto kan belangrijk zijn om een goede indruk te maken op klanten. Belangrijk is ook dat de fiscus geen opportuniteitsoordeel mag vellen. Dat wil zeggen dat de fiscus niet in de plaats van de belastingplichtige mag beslissen wat de beste manier is om zijn activiteit te organiseren, inbegrepen welke kosten hij best maakt. Het cijfermatige criterium van de fiscus is trouwens willekeurig. Men mag zich niet blindstaren op de kost per kilometer omdat er nu eenmaal situaties zijn waarin de auto ongebruikelijk weinig kilometers aflegt. En dan loopt de kost per kilometer natuurlijk al snel op. Uit de rechtspraak zijn voorbeelden bekend waarin een auto vooral gebruikt werd op een afgesloten terrein (een 4x4 in de haven) of om aandacht te trekken op handelsbeurzen. Kortom, als de fiscus probeerde om een deel van de autokosten te verwerpen als zijnde overdreven of onredelijk, ving hij heel vaak bot bij de rechtbanken en hoven.

Ook de rulingcommissie (Dienst voor Voorafgaande Beslissingen) lijkt die soepele interpretatie nu bij te treden. Dat de kosten voor een auto uit de hogere prijsklasse “aanzienlijk” zijn, is op zich geen reden om een deel van de kosten als onredelijk te beschouwen. De reden is in de ogen van de commissie vooral dat de auto bijdraagt tot de uitstraling van de vennootschap.

Draagkracht

Daarnaast is belangrijk dat de kost van de auto in verhouding staat tot de financiële draagkracht van de vennootschap. De winst moet voldoende zijn om zo’n auto te kunnen bekostigen. Dat punt werd ook in de rechtspraak aangestipt en is logisch. Want als er niet of nauwelijks inkomsten zijn, kan men moeilijk volhouden dat de autokost bijdraagt tot het behalen van belastbare inkomsten (anderzijds tellen toekomstige inkomsten ook mee!).

Voorts stipt de rulingcommissie nog aan dat de gebruiker van de auto in casu belast wordt op een voordeel van alle aard en dat de dure auto de enige auto van de vennootschap is. In de rechtspraak is wel al geoordeeld dat het niet uitmaakt dat de vennootschap nog andere auto’s heeft en zelfs niet dat die andere auto’s op papier geschikter lijken voor beroepsgebruik (bijvoorbeeld een ruime stationwagen in vergelijking met de sportwagen van de bedrijfsleider).

Hoewel de rechtspraak – en nu ook de rulingcommissie – meestal soepel is, zijn er dus wel degelijk voorwaarden en hangt veel af van de concrete omstandigheden.

Bron: Voorafgaande beslissing nr. 2015.740 van 26.01.2016