Fiscale steun voor werkgevers die hun mensen opleiding laten volgen

Studenten opleidingen
22/12/20

Bedrijven die hun werknemers bijkomende opleidingen laten volgen, kunnen een vrijstelling krijgen van 11,75% van de bedrijfsvoorheffing voor de betreffende maand. In kleine vennootschappen moet een werknemer dan wel in totaal voor minstens vijf dagen opleiding volgen in een periode van 75 kalenderdagen. De maatregel maakt deel uit van de nieuwe programmawet, die onlangs aangenomen is in het parlement. De regeling gaat in op 1 januari 2021.

Werkgevers in de privésector (zowel vennootschappen als zelfstandigen) worden aangemoedigd om hun werknemers extra opleidingen aan te bieden bovenop de verplichte opleidingsuren. In ruil krijgen ze een gedeeltelijke vrijstelling van bedrijfsvoorheffing. Ze mogen 11,75% van de ingehouden bedrijfsvoorheffing voor zichzelf houden. Voorwaarde is dat de werkgever de kosten draagt voor de opleiding.

Tien (vijf) dagen opleiding in periode van 30 (75) dagen

Enkele uurtjes opleiding zullen weliswaar niet volstaan. De vrijstelling wordt in principe pas verleend als een werknemer 10 dagen opleiding volgt in een ononderbroken periode van 30 kalenderdagen (die hoeft overigens niet exact samen te vallen met een maand). Voor kleinere vennootschappen (of natuurlijke personen die aan dezelfde criteria voldoen) is de wetgeving soepeler. Daarvoor ligt de grens bij vijf dagen in een periode van 75 kalenderdagen. De regering gaat ervan uit dat KMO’s hun personeelsleden moeilijker kunnen missen voor lange tijd. Ook voor (grote) vennootschappen met een ploegenstelsel, zijn de voorwaarden soepeler. Voor die categorie volstaan 10 dagen in een ononderbroken periode van 60 kalenderdagen.

Voor deeltijdse werknemers wordt het aantal vereiste opleidingsdagen naar verhouding verminderd, zodat bijvoorbeeld een halftijdse kracht al na 5 of 2,5 (KMO) opleidingsdagen recht geeft op het fiscale voordeel.

Dat er sprake is van “dagen”, wil niet zeggen dat de opleiding telkens een volledige werkdag moet duren, en al zeker niet dat het telkens om hetzelfde onderwerp moet gaan. Een dag staat gelijk aan 7,6 uren. En die uren kunnen opgevuld worden met sessies van gelijk welke duur. Een werknemer van een kleine vennootschap die 38 werkdagen na mekaar tijdens de middag een opleiding volgt van een uurtje, voldoet dus aan de norm. Opleidingen buiten de werkuren – ’s avonds of in het weekend – tellen overigens ook mee. Enkele parlementsleden gaven uiting aan hun bezorgdheid dat de werkgever zijn personeel zou verplichten om buiten de werkuren opleidingen te volgen, om het fiscale voordeel te kunnen krijgen zonder verlies aan arbeidsuren. Maar daarbij is de werkgever natuurlijk gebonden aan de beperkingen die opgelegd worden door het arbeidsrecht, toepasselijke cao’s, enzovoort. De wet stelt weliswaar niet als voorwaarde dat de vormingsuren buiten de werkuren gerecupereerd zouden moeten worden.

De vrijstelling van bedrijfsvoorheffing wordt alleen berekend op het loon van de maand waarin de opleiding afgerond wordt. Het feit dat een referentieperiode zich uitstrekt over twee of drie maanden (dat laatste is mogelijk met de periodes van 60 of 75 werkdagen), wil dus niet zeggen dat er voor elk van die twee of drie maanden een vrijstelling toegestaan wordt.

Allerlei soorten opleidingen komen in aanmerking. Daarvoor wordt verwezen naar de omschrijvingen in de wet van 5 maart 2017 betreffende werkbaar en wendbaar werk. Dat betekent dat ook “informele” opleidingen (bijv. interne coaching) mee in rekening genomen mogen worden, zij het voor ten hoogste 10% van het totaal (20% voor kleine ondernemingen).

Verplichte opleidingen tellen niet mee

En er zijn nog andere beperkingen inzake soorten opleidingen. Aangezien het de bedoeling is dat werknemers méér vorming krijgen, vindt de wetgever het logisch om opleidingen uit te sluiten die sowieso al gevolgd hadden moeten worden, met name vorming die verplicht is gesteld door een wettelijke of reglementaire bepaling of door een collectieve arbeidsovereenkomst. Voorbeelden zijn verplichte opleidingen voor de toegang tot of het behoud van een beroep (bijv. de verplichte voortgezette opleiding voor een stagiair-notaris) of verplichte opleidingen inzake veiligheid. Eveneens uitgesloten zijn opleidingen die al in rekening genomen worden om te voldoen aan algemene opleidingsnormen, bijvoorbeeld de interprofessionele doelstelling van gemiddeld 5 dagen opleiding per werknemer per jaar, zoals opgelegd door de reeds genoemde wet van 5 maart 2017 betreffende werkbaar en wendbaar werk.

Opleidingen voor een pas aangeworven personeelslid, zijn normaal gezien ook onontkoombaar en vallen daarom in dezelfde categorie volgens de wetgever. Om dat soort opleidingen uit te sluiten, is de maatregel voorbehouden aan werknemers die al minstens zes maanden in dienst zijn.

Beperkingen inzake loon en aantal vormingsuren per werknemer

Om te beletten dat werkgevers alleen hun best betaalde werknemers op opleiding sturen, om zo het fiscale voordeel te maximaliseren, is het loon waarop de vrijstelling van bedrijfsvoorheffing kan worden toegepast, geplafonneerd. Het plafond bedraagt 3.500 euro (bruto). Dat komt min of meer overeen met het gemiddelde loon in de privésector. Op het deel van het loon dat boven dat drempelbedrag uitstijgt, kan geen vrijstelling van bedrijfsvoorheffing toegepast worden.

En nog een andere beperking is erop gericht om zoveel mogelijk werknemers bij de maatregel te betrekken. Per werknemer kan namelijk niet oneindig gebruik gemaakt worden van het fiscale voordeel. Dat kan bij dezelfde werkgever slechts voor maximaal tien van de genoemde periodes van 30, 60 of 75 kalenderdagen.

Daarentegen bevat de wet géén beperking die voor andere nieuwe fiscale gunstmaatregelen intussen gemeengoed is geworden: de uitsluiting van vennootschappen die banden hebben met belastingparadijzen of die dividenden uitkeren.

 

Klik hier voor bron.