Franse dividenden: fiscus legt zich eindelijk neer

Franse vlag
26/01/21

Er komt (voorlopig) een einde aan de dubbele belasting van Franse dividenden in hoofde van Belgische particuliere aandeelhouders. Tot nog toe weigerde de Belgische fiscus de Franse bronheffing te verrekenen met de Belgische belasting, op basis van een bepaalde interpretatie van het dubbelbelastingverdrag met Frankrijk. Onlangs heeft het Hof van Cassatie die werkwijze al voor de tweede keer veroordeeld. De fiscus kon deze keer dus moeilijk anders dan toegeven.

Als een Franse vennootschap een dividend uitkeert aan een inwoner van België, is er op papier een probleem van dubbele belasting. In Frankrijk wordt er immers bronheffing ingehouden zoals voor elk gewoon dividend, en in België wordt het dividend belast als een gewoon roerend inkomen. Het dubbelbelastingverdag tussen België en Frankrijk regelt de manier waarop in die omstandigheden dubbele belasting vermeden moet worden. Het schrijft namelijk voor dat de Belgische belasting verminderd moet worden met het zogenaamde FBB (forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting).

Verdrag verwijst naar (afgeschaft) Belgisch FBB

Het verdrag voegt er wel onmiddellijk aan toe dat dit moet gebeuren onder “de door de Belgische wetgeving vastgestelde voorwaarden”. En daar werd al de kiem gelegd voor de latere discussie. Want het verdrag dateert reeds van 1964. En sindsdien is de Belgische FBB-regeling grondig aangepast. Met name is het voordeel afgeschaft voor particuliere beleggingen. Voor de fiscus was de zaak daarmee klaar als een klontje: aangezien het verdrag verwijst naar de interne Belgische wetgeving, en in die interne wetgeving geen sprake meer is van een FBB, zag de Belgische fiscus geen enkele reden meer om een FBB te verlenen aan particuliere beleggers met Franse aandelen.

Maar de tekst van het verdrag gaat nog verder. Het verdrag voegt er namelijk aan toe dat het FBB nooit minder mag bedragen dan 15% van het nettodividend. De fiscus is er altijd van uitgegaan dat die regel alleen aan de orde is als er een FBB bestaat, en dus genegeerd kan worden sinds de afschaffing van het interne FBB.

Cassatie tot tweemaal toe: toch FBB

Het Hof van Cassatie ziet dat echter anders. Het Hof vindt dat België in elk geval een FBB van 15% moet verrekenen, zelfs al bestaat het systeem niet meer in de interne wetgeving. Toen het Hof in 2017 voor de eerste keer een arrest in die zin uitsprak, weigerde de fiscus nog zich daarbij neer te leggen. Er waren namelijk nog andere zaken hangende, en de fiscus hoopte, misschien tegen beter weten in, dat de rechtspraak in die andere zaken tot een andere conclusie zou komen.

Maar die hoop bleek ijdel. Eind vorig jaar kreeg de fiscus voor de tweede keer ongelijk van het Hof van Cassatie in een geschil over Franse dividenden (zie ons artikel “Franse dividenden: Cassatie veroordeelt opnieuw dubbele belasting”). We schreven toen dat de fiscus nu niet anders meer kon dan inbinden. En dat heeft hij intussen officieel bevestigd.

12,75% lagere belastingdruk

De belastingplichtige zal dus gebruik kunnen maken van de mogelijkheid om een FBB te verrekenen met de belasting die in België wordt geheven op de Franse dividenden, aldus de fiscus. Het concrete gevolg is dat een Belgische aandeelhouder voortaan netto 72,25 overhoudt van een Frans dividend (85 na Franse bronbelasting – (30% Belgische belasting – 15% FBB)). Vroeger bleef er netto slechts 59,5 over van een Frans dividend (85 na Franse bronbelasting – 30% Belgische belasting).

De effectieve totale belastingvoet daalt dus van 40,5% tot 27,75%. Dat is zelfs nog minder dan de 30% roerende voorheffing die op Belgische dividenden verschuldigd is.

Praktisch gesproken kunnen belastingplichtigen de verrekening bekomen door de dividenden op de aangifte in de personenbelasting op een andere plaats aan te geven. In vak VII van de aangifte (Inkomsten van kapitalen en roerende goederen) is rubriek F speciaal bedoeld voor inkomsten waarop een bijzonder regime van toepassing is, bijvoorbeeld (in dit geval) op grond van specifieke bepalingen uit een dubbelbelastingverdrag.

Wat met voorbije jaren?

De fiscus neemt echter (nog) geen standpunt in over de wegen die open staan om de belasting terug te krijgen die in het verleden te veel betaald is. Voor inkomstenjaar 2019 (aanslagjaar 2020) is er in elk geval geen discussie. De aanslagbiljetten die betrekking hebben op dat aanslagjaar, worden rond deze tijd of in de komende maanden verstuurd. De betrokkenen kunnen dus in elk geval nog gebruik maken van de gewone bezwaartermijn. Die bedraagt zes maanden. De bezwaartermijn gaat in op de derde werkdag na de verzending van het aanslagbiljet.

Maar het is nog onduidelijk of de fiscus zonder slag of stoot zal aanvaarden dat er verder teruggegaan wordt in de tijd. Op papier lijkt een ambtshalve ontheffing nochtans zeker tot de mogelijkheden te behoren. Dergelijke ontheffing wordt volgens de wet immers verleend (o.m.) in een geval van “dubbele belasting” (artikel 376, §1 WIB 1992). Daarmee kan men vijf jaar teruggaan in de tijd. De termijn voor een verzoek tot ambtshalve ontheffing bedraagt immers vijf jaar vanaf 1 januari van het jaar waarin de belasting is gevestigd. Aangezien een aanslag voor aanslagjaar 2016 (inkomstenjaar 2015) waarschijnlijk gevestigd is ergens in de eerste helft van 2017, kan men in de praktijk op dit moment dus nog altijd een rechtzetting vragen voor dividenden die men ontvangen heeft in 2015.

Een tweede punt dat nog onduidelijk blijft, is of de conclusie van het Hof van Cassatie doorgetrokken mag worden naar andere dubbelbelastingverdragen. Het verdrag met Frankrijk is vrij specifiek geformuleerd. Maar enkele andere oudere verdragen – zoals dat met Italië – lijken op dezelfde manier gelezen te moeten worden.

België is overigens bezig die oudere verdragen te herzien, en met name ook het verdrag met Frankrijk, zoals al aangekondigd in onze vorige bijdragen over het onderwerp. Binnen een paar jaar is het hier besproken nieuwe standpunt van de fiscus dus ook alweer achterhaald.