Bedrijfsleider mag niet zomaar loon van helpende zoon aftrekken

11/05/20

26/05/2016 - Als de zoon van de bedrijfsleider helpt in diens vennootschap, dan mag de bedrijfsleider het loon van zijn zoon niet zelf in aftrek brengen. Dat mag alleen als de zoon zelf ook managementtaken op zich neemt.

Het loon van een meehelpend gezinslid is aftrekbaar. Maar die algemene regel is niet absoluut, zo blijkt uit een recent arrest van het Hof van Cassatie.

De discussie betrof een handelaar in motorfietsen. Zijn zoon hielp in de zaak door motorfietsen klaar te maken voor aflevering aan de klant, onderhoud en reparaties te doen enzovoort. Zijn vader, de bedrijfsleider, betaalde zelf het loon van zijn zoon en trok het af als beroepskost.

Fiscus: kost van vennootschap

Maar de fiscus verwierp de aftrek. De zoon helpt bij de eigenlijke activiteit van de vennootschap en dus vormt zijn loon eigenlijk een kost voor de vennootschap, niet voor de bedrijfsleider. In feite fungeert de zoon als een werknemer van de vennootschap, en dus zou het de vennootschap moeten zijn die de kost in aftrek brengt. De bedrijfsleider kan het loon alleen in aftrek brengen als de zoon een deel van zijn taken als bedrijfsleider in enge zin voor zijn rekening zou nemen, vond de fiscus. Maar hier was dat niet het geval: de zoon vervulde geen enkele managementopdracht.

Het hof van beroep floot de fiscus terug op basis van de vaststelling dat het werk van de bedrijfsleider binnen de vennootschap zich niet beperkte tot strikte managementtaken. Hij stond ook op de werkvloer om “technisch” werk te doen en “zijn handen vuil te maken”. Zo gezien nam de zoon wel degelijk taken over van de bedrijfsleider. En dus vond het hof van beroep dat het loon van de zoon wél een aftrekbare beroepskost uitmaakt voor de bedrijfsleider.

Aan wie komt activiteit ten goede?

Maar nu krijgt de fiscus toch gelijk van het Hof van Cassatie. Volgens dat Hof heeft het hof van beroep een foute redenering gemaakt. Welke taken de bedrijfsleider precies uitoefent, heeft geen belang. Het criterium is aan wie de activiteit van het helpende gezinslid in de eerste plaats ten goede komt: aan de vennootschap of aan de bedrijfsleider.

In zekere zin is deze uitspraak van het Hof van Cassatie geen verrassing. Kosten zijn aftrekbaar als ze gemaakt zijn om belastbare inkomsten te verkrijgen. Het Hof van Cassatie leest daar traditioneel de voorwaarde in dat de kost inherent moet zijn aan het beroep. In dit geval moet de kost dus inherent zijn aan de functie als bedrijfsleider. Als de zoon door de aard van zijn werk eerder bijdraagt aan de inkomsten van de vennootschap, dan is het logischerwijze aan de vennootschap en niet aan de bedrijfsleider om die kost in aftrek te brengen. Volgens de fiscus bestaat er hoegenaamd geen keuzemogelijkheid.

De vraag is wel hoe ver we die redenering moeten doortrekken. Als de bedrijfsleider een gereedschapsset zou kopen om aan de motoren te sleutelen, dan heeft dat ook niets te maken met zijn strikte taken als bedrijfsleider. In de gedachtegang van de fiscus zou dus ook die uitgave niet aftrekbaar zijn voor hem persoonlijk.

Bron: arrest van het Hof van Cassatie van 7 april 2016, nr. C.14.088.N