Vruchtgebruikconstructie: niet alles is toegelaten, onderstreept Cassatie

11/05/20

14/11/2016 - Na de ophefmakende arresten van Cassatie over kostenaftrek in 2014 en 2015, leek het erop dat alles mogelijk geworden was inzake de aftrek van kosten voor een woning of een appartement dat een zaakvoerder of bestuurder kosteloos ter beschikking gesteld krijgt van zijn vennootschap. Maar zo simpel is het niet. Het Hof van Cassatie zag zich dan ook genoodzaakt een beetje tegengas te geven. In twee recente arresten krijgen de belastingplichtigen ongelijk, verrassend genoeg. Principieel is er nochtans geen probleem met de aftrek. Maar er moet wel een bewijs zijn van werkelijke prestaties.

Als de vennootschap de kosten op zich neemt voor de privéwoning van haar bedrijfsleider, dan wordt die laatste belast op een voordeel van alle aard voor het gebruik van die woning. Een voordeel van alle aard is een vorm van bezoldiging. En de bezoldiging van een bedrijfsleider is normaal gezien een aftrekbare kost voor de vennootschap. Dus zijn ook de kosten voor de woning gewoon aftrekbaar. Want die maken deel uit van de bezoldiging van de bedrijfsleider. Het feit dat de woning zelf niet gebruikt wordt voor de beroepsactiviteit van de vennootschap, is dus geen reden om de aftrek te verwerpen. Dat is waar de zogenaamde bezoldigingstheorie op neerkomt.

Bezoldigingstheorie krijgt fiat van Cassatie

In een opgemerkt arrest van 13 november 2014 heeft het Hof van Cassatie die theorie officieel goedgekeurd. Fiscaal leek er dus geen enkel probleem meer te zijn met de talloze vruchtgebruikconstructies waarbij de vennootschap het vruchtgebruik verwerft van een woning die vervolgens privé gebruikt wordt door de zaakvoerder of bestuurder. Het volstond blijkbaar dat het voordeel van alle aard voor het privégebruik op een fiscale fiche vermeld wordt, waardoor het officieel de aard krijgt van een bezoldiging, om alle kosten met betrekking tot de woning aftrekbaar te maken.

Alle twijfel leek definitief van de baan toen het Hof van Cassatie in een reeks arresten van 12 juni 2015 besliste dat er geen band vereist is tussen de kost en het maatschappelijk doel (zie ons artikel “Toch aftrek voor kosten zonder verband met statutair doel”). Het Hof voegde er zelfs aan toe dat het geen beletsel is voor de aftrek als de kost uitsluitend gemaakt wordt met het oog op een fiscale optimalisatie.

Maar dat alles deed geen afbreuk aan het feit dat de fundamentele voorwaarde uit artikel 49 van het WIB 1992 nog steeds gerespecteerd moet worden: een kost is pas aftrekbaar als hij gemaakt wordt om belastbare inkomsten te verwerven of te behouden. De belastingplichtige moet dat formeel kunnen bewijzen. In twee nieuwe arresten zet het Hof van Cassatie daarom de puntjes op de “i”.

Werkelijke prestaties vereist

Die fundamentele voorwaarde uit artikel 49 houdt in dat aftrek alleen mogelijk is als aan de kosten werkelijke prestaties beantwoorden, onderstreept het Hof nu. Het is in elk geval niet juist dat kosten die een vennootschap maakt om haar bedrijfsleider een voordeel van alle aard te kunnen verlenen, steeds aftrekbaar zijn. De fiscus en (eventueel) de rechter moeten kunnen nagaan of aan de kosten werkelijke prestaties beantwoorden. Aftrek is dus geen automatisme.

Dat moesten twee vennootschappen ondervinden die het vruchtgebruik gekocht hadden van een woning die ze vervolgens ter beschikking stelden aan de bedrijfsleider. In het eerste geval betrof het een weekendwoning aan de kust, waar de zaakvoerder tijdens het weekend zijn batterijen ging opladen en ging bekomen van de stress die het beroep van geneesheer meebracht. In het tweede geval zat de privéwoning van de bedrijfsleider in de vennootschap en bracht die laatste bovendien de kosten van een dure veranda in aftrek.

In beide gevallen kreeg de belastingplichtige ongelijk omdat het bewijs niet geleverd was dat tegenover die kosten werkelijke prestaties van de bedrijfsleider stonden. En het Hof van Cassatie benadrukt nog dat het aan de belastingplichtige is om dat bewijs te leveren.

Feitenkwestie

Het Hof zegt er niet bij dat hoe dat bewijs geleverd moet worden. Een fiscale fiche volstaat in elk geval niet. Het lijkt alleszins aangewezen om vooraf te documenteren welke concrete prestaties (als bedrijfsleider) vergoed worden via het privégebruik van de woning (of van het appartement aan de kust bijvoorbeeld). Men documenteert best ook waarom een “loonsverhoging” (bijvoorbeeld via de aanbouw van een veranda aan de privéwoning) toegekend wordt.

Het lijkt ook aangewezen om de hoogte van de bezoldiging te motiveren. En dan bedoelen we niet het (forfaitaire) bedrag van het voordeel van alle aard maar de reële tegenwaarde van dat voordeel. De fiscus grijpt graag terug naar cassatierechtspraak uit de jaren 1960, waarin het Hof van Cassatie toeliet dat de aftrek van een bezoldiging (gedeeltelijk) verworpen werd omdat de bezoldiging overdreven was voor de geleverde prestaties. In de tweede van de hier besproken nieuwe zaken werd daar impliciet naar gerefereerd door het hof van beroep. Dat hechtte veel belang aan de “juiste” tegenprestatie en suggereerde dat het voordeel voor de bedrijfsleider wel erg groot was, ondermeer gelet op het feit dat na (in casu) 20 jaar het vruchtgebruik uitdooft en de bedrijfsleider (als blote eigenaar) dus alles gratis in handen krijgt.

Maar al bij al is er geen reden tot paniek. Er wordt immers niet getornd aan het principe dat een (aftrekbare) bezoldiging ook toegekend kan worden in natura, in de vorm van de terbeschikkingstelling van een woning. Het Hof bevestigt dat principe zelfs nog. Er is wel een “bewijs” nodig. Kostenaftrek blijft hoe dan ook altijd een feitenkwestie.

Bron: twee arresten van het Hof van Cassatie van 14 oktober 2016
arrest 1

arrest 2