Woning in vennootschap: aftrek blijft moeilijke zaak

Engels landhuis
24/02/21

De laatste tijd leek er zich een kentering in positieve zin af te tekenen in de rechtspraak over woningen of appartementen die een vennootschap gratis ter beschikking stelt aan haar bedrijfsleider. Maar het blijft een hobbelig parcours. Dat illustreert een nieuw Gents arrest.

Als een vennootschap gratis een woning ter beschikking stelt van bijvoorbeeld haar bedrijfsleider voor gebruik als privéwoning, dan kan aftrek van de kosten voor die woning in hoofde van de vennootschap op verschillende manieren verdedigd worden. Een daarvan is gebaseerd op de zogenaamde bezoldigingstheorie. De redenering is dat de terbeschikkingstelling van de woning een manier is om de bedrijfsleider te vergoeden voor zijn werk voor de vennootschap. En vermits bezoldigingen in de regel een aftrekbare beroepskost vormen, zou dat ook moeten gelden voor (de kosten voor) bezoldigingen in natura zoals het gebruik van een woning van de vennootschap.

Bezoldigingstheorie vergt bewijs van werkelijke prestaties

Het Hof van Cassatie kon zich wel vinden in die redenering maar voegde er meteen aan toe dat de aftrek niet automatisch toegestaan kan worden. De belastingplichtige moet eerst bewijzen dat het voordeel aan werkelijke prestaties beantwoordt. Sinds dat arrest van 13 november 2014 stellen zowel fiscus als rechtspraak steevast die voorwaarde.

In dit geval kon dat geen probleem zijn, dacht de belastingplichtige. Het ging om een vennootschap met slechts één vennoot en één zaakvoerder. Het feit dat de vennootschap omzet draaide, kon dus bezwaarlijk aan iets anders toegeschreven worden dan aan “werkelijke prestaties” van de bedrijfsleider, voerde die laatste aan.

Maar zo ziet het Hof van Beroep te Gent het niet. Het Hof vindt dat de belastingplichtige moet aantonen dat er zonder de terbeschikkingstelling van de woning minder of geen omzet geweest zou zijn. En daar is op geen enkele manier een bewijs van. Bovendien betaalde de bedrijfsleider aan de vennootschap, zoals vaak gebeurt, via rekening-courant een bedrag ter compensatie van het voordeel van alle aard met betrekking tot de woning, om belasting op dat voordeel te vermijden. Dat betekent in de ogen van het Hof dat er geen voordeel meer was en dus ook geen verloning. De hele bezoldigingstheorie wordt dus zonder voorwerp.

Latere meerwaarde: valt nog te bezien

De belastingplichtige had nog een tweede argument om de aftrek te verdedigen. Maar ook dat wimpelt het Hof af. Het argument focust op de te verwachten meerwaarde bij een latere verkoop van de woning. Artikel 49 van het WIB 1992 stelt als voorwaarde voor aftrek van beroepskosten o.m. dat de kost gemaakt moet zijn om belastbare inkomsten te verwerven. Met een belastbare meerwaarde – ook al komt die pas later – zou die voorwaarde vervuld moeten zijn.

Maar zo simpel is het niet in de ogen van het Hof. Het pand wordt gebruikt als (enige) gezinswoning, dus het zal in elk geval nog een tijdje duren eer een verkoop en dus een eventuele meerwaarde aan de orde is. Door het lange tijdsverloop wordt die meerwaarde puur hypothetisch, meent het Hof, gezien de tegenwoordig snel evoluerende normen inzake duurzaamheid en modern comfort. Bovendien betreft het een woning in het hogere prijssegment, waarvoor de perspectieven op lange termijn minder gunstig zijn dan voor meer bescheiden huizen. En op meer principieel vlak voegt het Hof eraan toe dat een loutere kans op een meerwaarde nog niet wil zeggen dat men echt de intentie had om met de woning een latere meerwaarde te realiseren.

Andere recente rechtspraak is op dat punt veel positiever (zie ons artikel “Appartement aan kust: dan toch aftrekbaar?”). Gezien de algemene prijsevolutie op de vastgoedmarkt lijkt het een uitgemaakte zaak dat een woning een goede investering is, luidde toen het oordeel. In het hier besproken geval had de belastingplichtige wel de “pech” dat in een echtscheidingsakte een waardering opgenomen was voor de villa. En die waardering viel volgens het Hof vrij bescheiden uit in verhouding tot de gemaakte kosten.

In dergelijke zaken komt het dus vaak op de details aan. Dat verklaart meteen ook waarom het (ogenschijnlijk) zo moeilijk is om een lijn te trekken in de rechtspraak.

 

Bron: arrest van het Hof van Beroep te Gent van 12 januari 2021