Leegstandbelasting niet zomaar te billijken met verzachtende omstandigheden - arrest Grondwettelijk Hof 14 december 2016

11/05/20

20/01/2017 - In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is de leegstand van een gebouw bestemd voor huisvesting, een “administratieve overtreding”. De overtreding wordt bestraft met een administratieve boete berekend pet strekkende meter vermenigvuldigd met het aantal verdiepingen. Alles bijeengenomen kan die tot een relatief hoog bedrag oplopen. De betrokken Ordonnantie waarin de boete wordt opgelegd, maakt geen gewag van de mogelijkheid om verzachtende omstandigheden in aanmerking te nemen om de boete te milderen. Het Grondwettelijk Hof moest beslissen of de ontstentenis daarvan al dan niet strijdig is met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel, samen gelezen met artikel 6 EVRM. Met het arrest dd. 14 december 2016 (nr. 159/2016) beslist het Grondwettelijk Hof dat er geen sprake is van een onproportionele inbreuk op de genoemde grondwettelijke en mensenrechtelijke waarborgen, mede omdat het bedrag van de geldboete ook niet onredelijk hoog is. Zeker in dat geval heeft de wetgever bij de keuze van een bestraffingsregime op onproportionele wijze van een zekere keuzevrijheid gebruik gemaakt.

Onder omstandigheden kan er een te verantwoorden ongelijke behandeling bestaan tussen verschillende strafstelsels qua individualisering van de straf of een milderingsmogelijkheid (of de mogelijkheid van onder een wettelijk minimum te gaan of opslorping te bevelen of opschorting of probatie te verlenen, of hoofdelijke gehoudenheid voor boetes uit te spreken, …) (zie onder veel meer : Arbitragehof nr 409/97 van 14 juli 1997, B.S. 21 augustus 1997 en M. MAUS, “Fiscaal-administratieve sanctionering en rechtsbescherming”, in M. MAUS en M. ROZIE, Actuele problemen van het fiscaal strafrecht, Intersentia, 2001, 218-227).

Het feit dat de wetgever zelf niet heeft voorzien in een toetsing van de hoogte van de boete aan verzachtende omstandigheden, ontneemt de rechterlijke macht evenwel niet per se de bevoegdheid om de boete te milderen. Conform vaststaande rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft de rechter immers altijd die mogelijkheid gelet op de directe werking van het voorschrift van de doelmachtige rechterlijke controle in artikel 6 EVRM en dus zelfs zonder dat er sprake is van een wettelijk voorziene toetsingsmogelijkheid aan verzachtende omstandigheden; de eventuele onevenredigheid van de sanctie is daarbij voor de rechter de leidraad (zie over dit alles : B. COOPMAN, “Rechterlijke boetes van fiscale boetes : cassatie teruggefloten door Straatsburg, noot onder EHRM 4 maart 2004, T.F.R. 2004, 641 en B. COOPMAN, “Tot zeven maal zeventig maal. Vergiffenis met mondjesmaat voor mateloze boetes?”, noot onder Arbitragehof 12 juni 2002 en Rb. Antwerpen 18 juni 2003, T.F.R. 2004, 133). Het Hof van Cassatie meent in elk geval dat het toetsingsrecht niet inhoudt dat de rechter op grond van een subjectieve appreciatie van verzachtende omstandigheden eigen aan de persoon van de belastingschuldige om loutere redenen van opportuniteit en tegen wettelijke regels in, boeten kan kwijtschelden of verminderen (Cass. 21 januari 2005, noot B. COOPMAN, “Rechterlijke toetsing fiscale boetes : Hof van Cassatie vindt verzachtende omstandigheden te “subjectief””, Fisc. Act., 2005, afl. 7, 5).

B. COOPMAN - Advocaat
De Broeck Van Laere & Partners