Wat verandert er voor ondernemers vanaf 1 januari 2017?

11/05/20

23/01/2017 - Traditioneel is 1 januari ook de datum waarop een hele reeks nieuwe fiscale maatregelen in werking treedt. Deze keer is het lijstje misschien niet zo lang als andere jaren, maar voor interne meerwaarden, bedrijfswagens en studenten-ondernemers zijn er toch ingrijpende wijzigingen. We overlopen hieronder kort de nieuwigheden.

Tankkaarten verliezen hun fiscaal gunststatuut. Bedrijven die samen met een firmawagen ook een tankkaart ter beschikking stellen (of op een andere manier de brandstofkosten ten laste nemen), moeten een bedrag ten belope van 40% van het voordeel van alle aard voor de bedrijfswagen, opnemen in verworpen uitgaven (in plaats van 17%). En een eventuele eigen bijdrage van de werknemer mag niet meer in mindering gebracht worden (zie ons artikel “Bedrijven betalen meer voor bedrijfswagen”).

Een minstens even revolutionaire maatregel betreft het aanpakken van interne meerwaarden. Er wordt een stokje gestoken voor het creëren van gestort kapitaal door inbreng van aandelen van een werkvennootschap in een holding. Alleen ten belope van het oorspronkelijke kapitaal van de werkvennootschap zal er bij de holding nog sprake zijn van gestort kapitaal. De (“interne”) meerwaarde komt niet meer in aanmerking als gestort kapitaal. Het zal dus niet meer mogelijk zijn om die meerwaarde nadien belastingvrij uit de holding te halen. De maatregel is van toepassing vanaf 1 januari 2017, met dien verstande dat “oude” inbrengen buiten schot blijven. De nieuwe omschrijving van gestort kapitaal geldt alleen voor inbrengen die gebeuren vanaf 1 januari 2017 (zie ons artikel “Interne meerwaarden liggen onder vuur”).

Ook aan jonge ondernemers is gedacht. Studenten die al eens willen proeven van het ondernemerschap, krijgen een eigen fiscaal en sociaal statuut, dat van “student-zelfstandige”. Fiscaal houdt dat in dat ze minder snel het statuut van “kind ten laste” verliezen (zie ons artikel “Studenten-ondernemers krijgen ook fiscale aanmoediging”).

Voorts is er een nieuwe “anti-hybridebepaling” die neerkomt op een bijkomende voorwaarde voor de DBI-aftrek. Bedoeling is om situaties te vermijden van dubbele niet-belasting. “Hybride” slaat dan op het feit dat een verrichting in twee landen verschillend gekwalificeerd wordt, bijvoorbeeld in het ene land als een lening en in het andere land als een deelneming in het kapitaal. Dat kan er dan toe leiden dat er in het ene land een aftrek toegepast wordt bij de dochter (voor de betaalde “interest”) en tegelijk in het andere land een vrijstelling bij de moeder (voor het ontvangen “dividend”). Dat wordt voortaan onmogelijk omdat de DBI-aftrek voor dividenden niet meer toegestaan wordt wanneer de uitkerende vennootschap dat “dividend” in aftrek genomen heeft (aanvulling artikel 203 WIB 1992).

De vrijstelling van meerwaarden op aandelen wordt op dezelfde manier ingeperkt, vermits de dividenden m.b.t. de vrijgestelde aandelen aan dezelfde voorwaarden moeten voldoen als voor de DBI-aftrek.

Overigens is het toepassingsgebied in België beperkt omdat er weinig voorbeelden zijn van hybride instrumenten die hier als deelnemingen in het kapitaal beschouwd worden en in een ander land als een lening. Maar in omgekeerde richting kan het wel, want de andere Europese landen hebben een vergelijkbare maatregel in hun wetgeving opgenomen.

Een grotere impact heeft wellicht een nieuwe antimisbruikbepaling bij uitkeringen tussen moeder- en dochtervennootschapen. Als het gaat om kunstmatige constructies die alleen gericht zijn op een belastingvoordeel, wordt geen vrijstelling aan de bron verleend (geen vrijstelling van roerende voorheffing op uitgekeerde dividenden) en mag de moeder ook geen vrijstelling toepassen op het dividend dat ze ontvangt (in Belgische termen wil dat dus zeggen geen DBI-aftrek). Hoewel het gaat om een omzetting van een Europese richtlijn, is de antimisbruikbepaling ook van toepassing in de relatie tussen een Belgische dochter en een Belgische moeder.