Voordeel alle aard gratis woning: ambtshalve ontheffing

07/05/20

11/03/2019 - Een ambtshalve ontheffing is uitgesloten na een “wijziging van jurisprudentie”. Maar een arrest dat oordeelt dat een waarderingsregel uit het KB/WIB ongrondwettelijk is, valt daar niet onder. De fiscus moet dus wel degelijk ingaan op een verzoek tot ambtshalve ontheffing m.b.t. te hoog gewaardeerde voordelen van alle aard voor de gratis terbeschikkingstelling van een woning door een vennootschap. Tot die conclusie komt de fiscale rechter te Gent.

Als bijvoorbeeld de bedrijfsleider gratis mag wonen in een woning die hem ter beschikking gesteld wordt door zijn vennootschap, wordt hij belast op een zogenaamd voordeel van alle aard. Dat voordeel werd tot voor kort forfaitair berekend op basis van de formule: geïndexeerd kadastraal inkomen × 100/60 × 3,8. Maar die formule was alleen van toepassing als de woning ter beschikking gesteld werd door een rechtspersoon (zoals de vennootschap in ons voorbeeld). Bij terbeschikkingstelling door een natuurlijke persoon was de formule: geïndexeerd kadastraal inkomen × 100/60 (artikel 18, §3, punt 2 KB/WIB1992).

Ongrondwettelijk onderscheid

In 2016 en 2017 veroordeelden de Hoven van Beroep van Gent en Antwerpen dat onderscheid omdat het discriminerend was. Zij zagen geen reden om terbeschikkingstelling door rechtspersonen anders te behandelen dan terbeschikkingstelling door natuurlijke personen. Iedereen moest belast worden volgens de gunstigste formule: geïndexeerd KI × 100/60.

De fiscus legde zich daar vrij snel bij neer. Voortaan zou een bedrijfsleider die de beschikking heeft over een woning van de vennootschap, belast worden volgens de gunstigste formule (zie ons artikel “Voordeel gratis woning niet meer met 3,8 vermenigvuldigd: het is nu officieel”). En bezwaarschriften met betrekking tot recent gevestigde aanslagen zouden onmiddellijk ingewilligd worden.

Wijziging van jurisprudentie

De fiscus was echter niet van plan om even soepel te zijn voor het (verdere) verleden. Er bestaat weliswaar zoiets als een ambtshalve ontheffing. Als de bezwaartermijn al verstreken is, kan men in principe nog terugvallen op een verzoek tot ambtshalve ontheffing om belastingen terug te krijgen die men te veel betaald heeft. Maar in de wet staat uitdrukkelijk dat géén ambtshalve ontheffing toegestaan wordt bij een “wijziging van jurisprudentie”
(artikel 376, §2 WIB1992). De bewuste arresten van Antwerpen en Gent zijn in de ogen van de fiscus niets anders dan een wijziging in de rechtspraak. Op basis van die arresten kan men dus geen ambtshalve ontheffing vragen volgens de fiscus.

De administratie werd daarin bijgetreden door de fiscale rechtbank van Antwerpen. Die verwees naar dezelfde passage in de wet over een “wijziging van jurisprudentie” en verwierp om die reden eveneens de mogelijkheid van een ambtshalve ontheffing (vonnis van 29 juni 2018).

Uitspraak over geldigheid rechtsregel

Nochtans was die uitspraak van de Antwerpse rechter niet erg logisch. Niet élke nieuwe jurisprudentie sluit immers een ambtshalve ontheffing uit. Na een arrest van het Grondwettelijk Hof met name staat de fiscus immers wel een ambtshalve ontheffing toe. De reden is dat een uitspraak over de grondwettelijkheid van een rechtsregel iets anders is dan een simpele koerswijziging in de rechtspraak. Een ongrondwettelijke wet had nooit en voor niemand mogen bestaan. De fiscus geeft zelf toe dat er bijgevolg een fundamenteel verschil is tussen gewoon een nieuwe interpretatie van een rechtsregel als gevolg van een “wijziging van jurisprudentie” en een uitspraak over de geldigheid van een rechtsregel na een toetsing aan de Grondwet.

Die redenering gaat niet alleen op voor een wet in strikte zin maar evengoed voor een koninklijk besluit. Het Grondwettelijk Hof kan zich niet uitspreken over een koninklijk besluit. Het is dan ook logisch dat arresten van andere hoven op gelijke voet gesteld worden als arresten van het Grondwettelijk Hof – voor zover ze zich uitspreken over de grondwettelijkheid van een koninklijk besluit.

En dat is precies wat de rechtbank van eerste aanleg van Gent nu bevestigt. Een arrest van een hof van beroep dat zich uitspreekt over de grondwettelijkheid van een regel uit het KB/WIB1992 kan niet beschouwd worden als een simpele “wijziging van jurisprudentie”, op basis van dezelfde redenering die de fiscus al geruime tijd aanvaardt voor rechtspraak van het Grondwettelijk Hof. Een ambtshalve ontheffing is dus mogelijk, in tegenstelling tot wat de fiscus voorhoudt.

Discussie nog niet gesloten

De discussie is daarmee natuurlijk nog niet gesloten. Het lijkt weinig waarschijnlijk dat de fiscus zich onmiddellijk zal neerleggen bij dit arrest. Maar belastingplichtigen die in het verleden belast zijn op basis van de formule geïndexeerd KI × 100/60 × 3,8, en voor wie de bezwaartermijn al verstreken is, kunnen betere het zekere voor het onzekere nemen en een verzoek tot ambtshalve ontheffing indienen. Daarvoor heeft men vijf jaar de tijd vanaf
1 januari van het jaar waarin de aanslag is gevestigd. Men zal dus vaak nog kunnen teruggaan tot inkomstenjaar 2013 om een rechtzetting te krijgen (als de aanslag voor aanslagjaar 2014 gevestigd is in 2015, loopt de termijn voor een verzoek tot ambtshalve ontheffing tot eind 2019).

Merk op dat de waarderingsregel intussen formeel gewijzigd is. Met ingang van 1 januari 2019 is het KB/WIB1992 aangepast. De formule luidt nu: geïndexeerd KI × 100/60 × 2 voor iedereen (zie ons artikel “Voordeel van alle aard woning: nieuwe coëfficiënt is 2”).

Bron: vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Gent van 31 januari 2019