De aanslag geheime commissielonen: Grondwettelijk Hof perkt ontsnappingsroute in

08/05/20

18/09/2017 - In principe volstaat het nu om de verkrijger van een “geheim commissieloon” tijdig te identificeren om aan de aanslag geheime commissielonen te ontsnappen. Maar volgens het Grondwettelijk Hof mag die ontsnappingsroute niet toegepast worden als de fiscus niet meer in staat is de verkrijger te belasten.

De aanslag geheime commissielonen – die o.m. opgelegd wordt als een vennootschap geen fiscale fiches opgemaakt heeft voor lonen, commissies enz. die ze uitbetaalt of voordelen die ze toekent – werd eind 2014 aanzienlijk versoepeld. Niet alleen daalde het tarief van 300% tot 100% maar er kwam ook een nieuwe ontsnappingsroute. De aanslag geheime commissielonen wordt sindsdien niet meer toegepast als de verkrijger van de commissies of voordelen “ondubbelzinnig geïdentificeerd” wordt binnen een termijn van twee jaar en zes maanden, te rekenen vanaf 1 januari van het betreffende aanslagjaar (artikel 219, 7e lid van het WIB 92). Dat is op zich niet meer dan logisch, want de aanslag geheime commissielonen “nieuwe stijl” heeft officieel alleen nog maar een vergoedend karakter: de aanslag compenseert de inkomsten die de fiscus misloopt doordat hij de verkrijger niet kan belasten. Als hij die laatste wel kan belasten ¬– dankzij de juiste informatie – is een aanslag in hoofde van de vennootschap dus overbodig.

Hangende geschillen

Opvallend was dat alle versoepelingen met terugwerkende kracht in werking traden, in de zin dat ze ook onmiddellijk van toepassing waren op hangende geschillen. En in die context had de nieuwe regeling een onverwacht effect. Er waren gevallen waarin de fiscus al van in het begin op de hoogte was van de identiteit van de verkrijger maar om een of andere reden niets gedaan had met die informatie. Als dan op 29 december 2014 de nieuwe wetgeving verscheen in het Staatsblad, en het geschil nog altijd niet afgesloten was, kon de vennootschap de nieuwe ontsnappingsroute inroepen om definitief te ontkomen aan de aanslag geheime commissielonen. De verkrijger was immers binnen de wettelijke termijn “ondubbelzinnig geïdentificeerd” (door wie en op welke manier, heeft geen belang). Volgens de filosofie achter de nieuwe regeling was dat ook juist de bedoeling: dankzij de identificatie kan de verkrijger belast worden zoals het hoort. Maar in het geval van hangende geschillen bleek dat laatste vaak niet mogelijk omdat de aanslagtermijn al voorbij was.

Voorbeeld: een vennootschap maakt geen fiche op voor een voordeel van alle aard dat ze toekent in 2010 (bv. het gratis gebruik van een woning). De fiscus weet wie de begunstigde is. De “identificatietermijn” van twee jaar en zes maanden is dan (achteraf bekeken) gerespecteerd. Maar als de administratie eind 2014 de begunstigde nog wil belasten, kan zij alleen maar vaststellen dat dat niet meer gaat omdat de aanslagtermijn voor aanslagjaar 2011 al verstreken is op 31 december 2013.

Grondwettelijk Hof kijkt naar bedoeling wetgever

Maar de fiscus zag met lede ogen aan dat op die manier zowel de vennootschap als de verkrijger aan belasting ontsnapte. Daarom liet hij een prejudiciële vraag stellen aan het Grondwettelijk Hof.

En dat Hof ziet inderdaad een probleem.

In het licht van de bedoeling van de wetgever – namelijk het verlies voor de Schatkist compenseren dat erin bestaat dat de verkrijger niet belast wordt op zijn commissies of voordelen – is het niet redelijk verantwoord dat noch de belastingplichtige die het “geheime commissieloon” uitbetaalt, noch de verkrijger ervan wordt belast.

In een dergelijk geval mag de ontsnappingsroute van artikel 219, 7e lid van het WIB 92 niet toegepast worden, besluit het Grondwettelijk Hof. Een grondwetsconforme interpretatie van die bepaling impliceert dat die de toepassing van een aanslag geheime commissielonen niet verhindert indien de verkrijger tijdig werd geïdentificeerd maar de fiscus de verkrijger niet meer kan belasten omdat alle aanslagtermijnen verstreken zijn.

Conclusie veralgemenen?

Een interessant aspect van deze zaak is dat het duidelijk ging om een hangend geschil, maar dat het Hof zijn antwoord in algemene termen formuleert. De vraag is dus of ook voor nieuwe gevallen de ontsnappingsroute soms buiten werking gesteld kan worden. Er zijn situaties denkbaar waarin de “identificatietermijn” van twee jaar en zes maanden pas afloopt na het verstrijken van de gewone aanslagtermijn. Als dan om een of andere reden ook de buitengewone aanslagtermijn van artikel 358 niet meer toegepast kan worden, is het niet ondenkbaar dat de fiscus dit arrest inroept in zaken waar nochtans geen sprake is van een hangend geschil.

Bron: arrest 92/2017 van het Grondwettelijk Hof, 13 juli 2017