Nu ook tax shelter voor podiumkunsten
23/03/2017 - De succesvolle “tax shelter” voor audiovisuele werken wordt opengesteld voor theater, opera en andere podiumkunsten. Wie investeert in een erkende theaterproductie, kan dus een belastingvoordeel krijgen. De maatregel is van toepassing vanaf 1 februari 2017.
Vennootschappen die podiumproducties financieel ondersteunen, kunnen voortaan hetzelfde belastingvoordeel krijgen als investeerders in de audiovisuele sector. “Podiumwerken” (zoals de wet het noemt) worden heel breed opgevat. Het gaat niet alleen om toneel, maar ook om opera, circus, concerten van klassieke muziek, dansvoorstellingen, muziektheater, musicals, ballet en zelfs straattheater. De enige opvallende uitzondering is hedendaagse muziek. Een popconcert komt dus niet in aanmerking.
Vennootschapsbelasting
Een ander controversieel aspect van het stelsel is dat niet alleen de investeerder maar ook de producent (dus het theatergezelschap) onderworpen moet zijn aan de vennootschapsbelasting. Dat is opmerkelijk omdat veel theatergezelschappen VZW’s zijn en dus normaal gezien onderworpen zijn aan de rechtspersonenbelasting. Om tax shelter-investeerders aan te trekken, zullen zij zich speciaal – voor de duur van de productie – moeten laten belasten in de vennootschapsbelasting
Voor het overige is er weinig opmerkelijks aan de maatregel omdat alle regels en voorwaarden bijna volledig gelijk lopen met die van de bestaande tax shelter voor audiovisuele producties.
Vrijstelling ten belope van 310% van investering
Een tax shelter-investering in podiumkunsten geeft dus ook recht op een belastingvrijstelling van 310% van het geïnvesteerde bedrag. Dat percentage is zo gekozen dat de investeerder het geïnvesteerde bedrag terugverdient dankzij het belastingvoordeel, met een betekenisvol rendement erbovenop.
Voorbeeld: met een investering van 100.000 euro kan de investeerder 310.000 van zijn belastbaar resultaat vrijstellen. Aan het gewone tarief van 33,99% in de vennootschapsbelasting spaart hij dan 105.369 euro aan belasting uit, dus iets meer dan het geïnvesteerde bedrag. Dat geeft op zich al een rendement van 5,3%. Als een lager tarief van toepassing is, gaat die redenering wel niet op. Dan klopt de rekening alleen als de rentevergoeding – die de investeerder ook mag krijgen – hoog genoeg is.
Er zijn nog bijkomende beperkingen, zowel in absolute bedragen als in functie van de kostenstructuur van de productie. Zo moet het grootste deel van de kosten voor de productie in de Europese Economische Ruimte gemaakt worden (EU plus Noorwegen, IJsland en Liechtenstein), moet het overwegende deel daarvan bovendien in België besteed worden, en is er ook een minimumpercentage voor kosten die rechtstreeks met de productie te maken hebben (d.w.z. pure administratiekosten e.d. tellen niet altijd mee). Als die drempels voor de kostenstructuur niet gehaald worden, wordt de belastingvrijstelling evenredig verminderd. Voorts zijn er tijdslimieten. Na het afsluiten van de raamovereenkomst heeft men 24 maanden om de productie te realiseren, en de kostentargets moeten gehaald zijn tegen de première van het stuk (met één maand marge).
De belastingvrijstelling wordt pas definitief als geattesteerd wordt dat alle voorwaarden vervuld zijn.
Net als voor investeringen in de audiovisuele sector moet er eerst een raamovereenkomst afgesloten worden met de producent. De nieuwe tax shelter is van toepassing op raamovereenkomsten die afgesloten worden vanaf 1 februari 2017.
Bron: Wet van 25 december 2016, Staatsblad van 17 januari 2017