"Cash for car"-systeem is ongrondwettelijk
26/01/2020 - Het Grondwettelijk Hof vernietigt de regeling van de mobiliteitsvergoeding, gemeenzaam gekend onder de benaming “cash for car”. De regeling bood werknemers met een bedrijfswagen de kans om afstand te doen van dat voordeel zonder een fiscaal nadeel te lijden. Maar het Grondwettelijk Hof struikelt over de discriminatie die ontstaat doordat de vergoeding fiscaal en sociaal veel gunstiger behandeld wordt dan een gewoon loon. Voorlopig mag het systeem echter blijven bestaan.
Sinds begin 2018 kunnen werknemers die al een tijdje een bedrijfswagen hebben, ervoor opteren om die auto in te ruilen voor een gelijkwaardige vergoeding in geld, die belast wordt op een vergelijkbaar gunstige wijze als de ingeleverde bedrijfswagen (zie ons artikel “Werknemer die bedrijfswagen opgeeft, krijgt gelijkwaardige mobiliteitsvergoeding”). De regering wou daarmee een gedeeltelijk antwoord bieden op de kritiek dat het systeem van bedrijfswagens in ons land bijdraagt aan de fileproblematiek en ook op milieugebied ongewenste effecten heeft.
Oplossing voor fileleed of lapmiddel?
Maar zowel milieuorganisaties als vakbonden hadden hun bedenkingen.
Hun principiële verzet tegen het stelsel van de bedrijfswagens grepen ze aan om ten strijde te trekken tegen wat in hun ogen niet meer dan een lapmiddel is en dus het bestaande systeem eerder bevestigt dan het af te bouwen.
Juridisch was hun argument dat het systeem van de mobiliteitsvergoeding de toets aan het grondwettelijke gelijkheidsbeginsel niet kan doorstaan. Meer bepaald argumenteerden ze dat het stelsel een discriminatie inhoudt van werknemers die (alleen) een gewoon loon ontvangen. Het Grondwettelijk Hof treedt die redenering nu grotendeels bij.
De vergoeding die in de plaats komt van de bedrijfswagen, verschilt praktisch gesproken niet van een gewoon loon. De werknemer kan met het geld immers doen wat hij wil. Maar het fiscale statuut is wel heel verschillend.
De mobiliteitsvergoeding wordt immers lang niet zo zwaar belast als gewoon loon. Het was zelfs uitdrukkelijk de bedoeling om het fiscale gunststatuut van de bedrijfswagen te behouden voor werknemers die afstand zouden doen van hun salariswagen.
Ongelijkheid bekijken in licht van doel wetgever
Op zich volstaat de verschillende behandeling van een mobiliteitsvergoeding ten opzichte van een gewoon loon nog niet om van een ongrondwettelijke discriminatie te spreken. Want een verschil in behandeling kan in bepaalde gevallen aanvaardbaar zijn, namelijk als het redelijk verantwoord is in het licht van het doel van de maatregel.
Dat doel is op het eerste gezicht heel nobel. De regering wou mee een oplossing bieden voor een acute maatschappelijke problematiek: milieuvervuiling en verkeerscongestie door files. Een stimulans om bedrijfswagens in te leveren en uit het verkeer te halen, kan alleen maar bijdragen tot een oplossing voor die problemen. Zo redeneerde de regering.
Te weinig waarborgen dat doel van wetgever bereikt wordt
Maar het probleem is in de ogen van het Hof dat er weinig waarborgen zijn dat het doel van de wetgever – het aantal bedrijfswagens verminderen – bereikt zal worden. Zo zijn er geen beperkingen op het gebruik dat de werknemer mag maken van het budget dat hij krijgt in de plaats van de ingeleverde auto.
Hij kan net dezelfde auto kopen met zijn/haar eigen geld. En zelfs als hij/zij er een goedkopere auto mee koopt om naar het werk te rijden, draagt dat niets bij aan een oplossing voor het fileprobleem. Er is geen enkele garantie dat hij/zij overschakelt op een duurzamer vervoermiddel. Bovendien is de regeling niet onomkeerbaar: na een promotie of bij een andere werkgever zou eventueel opnieuw een bedrijfswagen toegekend kunnen worden. Het is dus nog maar de vraag of het mobiliteitsbudget een adequaat middel is om het doel van een groenere mobiliteit te bereiken.
Een extra bezwarende omstandigheid volgens het Hof is dat de maatregel niet uitdovend is. Het is geen tijdelijke maatregel die moet bijdragen tot een gedragswijziging en afloopt wanneer dat doel bereikt is. De wet voert dus een nieuwe discriminatie in die permanent is.
Kortom: de gevolgen van de maatregel (discriminatie) staan niet in een redelijke verhouding tot het doel (dat misschien niet eens bereikt zal worden).
Wezenlijk onderscheid tussen loon in geld en in natura
Het Grondwettelijk Hof verwerpt ook uitdrukkelijk het argument van de regering dat, als er al een ongelijkheid zou zijn, de regeling in elk geval geen nieuwe ongelijkheid invoert. Want het fiscale regime van de bedrijfswagens bestaat al. En ook dat regime houdt in dat bepaalde onderdelen van het loon (een loon in natura is ook een loon) anders worden behandeld dan de rest van het loon. Binnen die categorie een regeling instellen die het mogelijk maakt de bedrijfswagen in te leveren zonder al te veel financieel nadeel voor de werknemer, verandert eigenlijk niets aan de bestaande verhoudingen en evenwichten, aldus de regering.
Maar daar heeft het Hof geen oren naar. Want de mobiliteitsvergoeding wijkt wezenlijk af van het wettelijk stelsel van de bedrijfswagen, aangezien een voordeel in natura wordt vervangen door een voordeel in geld.
Het grondwettelijke beginsel van gelijkheid en non-discriminatie is dus wel degelijk geschonden volgens het Hof. De regeling wordt daarom vernietigd – volledig vernietigd.
Gehandhaafd tot eind 2020
De vernietiging krijgt weliswaar geen terugwerkende kracht. Het Hof handhaaft de gevolgen van de vernietigde wetgeving tot de regering een oplossing heeft uitgewerkt. Het Hof geeft de regering daarvoor de tijd tot 31 december 2020. Tot zolang mag het fiscale en sociale gunstregime voor de mobiliteitsvergoeding nog toegepast worden.
Als er tegen dan geen oplossing of geen alternatief is, kunnen diegenen die tot nu toe al in het systeem gestapt zijn, in principe opnieuw overstappen op een bedrijfswagen. Of ze kunnen gebruik maken van het bestaande alternatief van het “mobiliteitsbudget”, dat iets meer flexibiliteit biedt.
Bron: arrest nr. 11/2020 van het Grondwettelijk Hof van 23 januari 2020.