Bijzonder liquidatiereserve krijgt een ruimer toepassingsgebied ( voor verleden)

11/05/20

24/02/2017 - Vennootschappen die voor aanslagjaar 2012 geen reserves konden “vastklikken” met het oog op een latere belastingvrije uitkering, krijgen nu een tweede kans. Het gaat meer bepaald om kleine vennootschappen met een gebroken boekjaar en een afsluitdatum in de laatste maanden van 2012. Omdat de latere regeling van de bijzondere liquidatiereserve slechts terugging tot aanslagjaar 2013, vielen die vennootschappen met aanslagjaar 2012 tussen twee stoelen. Het Grondwettelijk Hof vindt dat discriminerend.

Toen het belastingtarief voor liquidatieboni opgetrokken werd van 10 tot 25% in 2013, bood de regering een soort ontsnappingsroute. Vennootschappen konden reserves “vastklikken” in het kapitaal. In ruil voor een onmiddellijk te betalen roerende voorheffing van 10% konden de betrokken bedragen later vrij van belasting of aan een gunsttarief uitgekeerd worden. Men noemde dat ook het stelsel van de “interne liquidatie”.

Er was wel een deadline. Voor de maatregel kwamen alleen belaste reserves in aanmerking die “bestonden” en goedgekeurd waren op 31 maart 2013. De jaarrekening voor het betrokken belastbaar tijdperk moest met andere woorden ten laatste op die datum goedgekeurd zijn.

Voor vennootschappen die per kalenderjaar boekhouden, ging het dus om aanslagjaar 2012. De reserves die bestonden bij de afsluiting van boekjaar 2011 (jaarrekening goedgekeurd ten laatste midden 2012), waren in hun geval de recentste die voldeden aan de voorwaarden.

Interne liquidatie opgevolgd door liquidatiereserve

Enige tijd later werd de maatregel permanent gemaakt onder een iets andere vorm. Via het aanleggen van een “liquidatiereserve” kon hetzelfde fiscale effect bereikt worden als met de “interne liquidatie”. Een liquidatiereserve aanleggen kon met de winsten van aanslagjaar 2015 of later. Daarmee bleef er wel nog een “gat” van – voor de meeste vennootschappen – twee aanslagjaren.

Korte tijd daarna werd dat gat opgevuld met de zogenaamde “bijzondere liquidatiereserve”. Retroactief kon men nu ook met de winsten van aanslagjaar 2013 en 2014 een liquidatiereserve aanleggen.

Maar niet voor elke vennootschap was het “gat” daarmee volledig opgevuld. Neem een vennootschap met een boekjaar dat afsloot op 30 november 2012 (of een andere datum in het laatste kwartaal van 2012) en een algemene vergadering zes maanden later, eind mei 2013. De goedkeuring van de jaarrekening viel dan na de uiterste datum van 31 maart 2013. Het gevolg was dat de vennootschap voor aanslagjaar 2012 geen gebruik kon maken van de “interne liquidatie” terwijl het nog te vroeg was voor een “bijzondere liquidatiereserve”, want die was formeel pas vanaf aanslagjaar 2013 van toepassing.

Sommige vennootschappen vielen uit de boot

Een vennootschap die in dat geval verkeerde, voelde zich gediscrimineerd. Een vennootschap die afsloot op 31 december, kon voor datzelfde aanslagjaar 2012 wel de “interne liquidatie” toepassen.

De zaak werd voorgelegd aan het Grondwettelijk Hof, en dat Hof geeft de vennootschap gelijk. De bedoeling van de wetgever toen hij de “bijzondere liquidatiereserve” invoerde, bestond er immers in om de regeling van de “interne liquidatie” en die van de (gewone) liquidatiereserve op elkaar te laten aansluiten. In het licht van die doelstelling vindt het Hof het niet gerechtvaardigd om de facto een onderscheid te maken tussen vennootschappen met een gebroken boekjaar en vennootschappen die boekhouden per kalenderjaar.

De regeling van de bijzondere liquidatiereserve is dus nietig, zo besluit het Hof, in zoverre ze niet van toepassing is op vennootschappen waarvan de belaste reserves van aanslagjaar 2012 niet in aanmerking kwamen voor de “interne liquidatie” omdat hun algemene vergadering te laat viel.

En het Hof zegt er dadelijk bij wat dat betekent in de praktijk: de fiscus of de rechter moeten de regeling van de bijzondere liquidatiereserve ook toestaan aan de op die manier benadeelde vennootschappen.

Voorlopig is nog niet bekend hoe de fiscus dat concreet gaat aanpakken. In afwachting kunnen de betrokken vennootschappen het best bezwaar indienen. Een vernietigingsarrest van het Grondwettelijk Hof opent immers een nieuwe bezwaartermijn.

Merk wel op dat het regime van de (bijzondere) liquidatiereserve alleen van toepassing was op kleine vennootschappen. Ook de uitbreiding van dat regime tot aanslagjaar 2012 voor bepaalde vennootschappen, blijft dus beperkt tot kleine vennootschappen.

Bron: Grondwettelijk Hof, arrest nr. 20/2017 van 16 februari 2017