De impact van de hervorming van de vennootschapsbelasting op grote vennootschappen
15/02/2018 - In een vorige bijdrage hebben we de impact geschetst van de hervorming van de vennootschapsbelasting op kleine vennootschappen (zie ons artikel “Hervorming vennootschapsbelasting: wat verandert er op 1 januari 2018?”). In onderstaand artikel brengen we het vervolg: een overzicht van de maatregelen die vooral van belang zijn voor grote(re) vennootschappen en die op 1 januari 2018 in werking getreden zijn.
Naast de algemene tariefdaling tot 29% (2018 en 2019) en 25% (vanaf 2020) zijn grotere vennootschappen wellicht vooral opgetogen over de verhoging van de DBI-aftrek. Het aftrekpercentage stijgt van 95% tot 100%. De betrokken dividendinkomsten zijn vanaf 1 januari 2018 dus volledig vrijgesteld.
De minister bevestigt overigens dat het mogelijk blijft om kosten die gedaan zijn om die dividendinkomsten te verwerven, in aftrek te brengen. Het vroegere percentage van “slechts” 95% was indertijd nochtans voorgesteld als een compensatie voor het feit dat beheers- en financieringskosten voor de betrokken participaties gewoon aftrekbaar waren als beroepskost. Daarom hadden sommigen verwacht dat de aftrek van die kosten zou sneuvelen ter gelegenheid van de introductie van een 100% DBI-aftrek. Maar dat is dus niet het geval. Op het punt van de kostenaftrek blijft alles bij het oude.
Omdat de hervorming budgetneutraal moest zijn, wordt de tariefverlaging (en de verhoging van de DBI-aftrek) onvermijdelijk gecompenseerd door enkele maatregelen die wellicht pijn zullen doen.
“Korf” beperkt aftrekken van belastbare winst
Voor grote vennootschappen gaat het dan vooral om de nieuwe “korf” voor de aftrekken van de belastbare winst. Vorige verliezen, overgedragen DBI-aftrek, overgedragen innovatieaftrek en notionele interestaftrek zijn niet langer onbeperkt aftrekbaar. Op de eerste schijf van 1.000.000 euro aan resultaat mogen die aftrekken nog volledig aangerekend worden. Maar op het deel van het resultaat boven 1.000.000 euro wordt een beperking toegepast. Slechts op 70% van het deel van dat resultaat kunnen de aftrekken aangerekend worden.
Omdat op de overblijvende 30% dus geen aftrekken toegepast kunnen worden, moet er op dat deel van het resultaat in principe altijd belasting betaald worden (tenzij er nog aftrekposten zijn die niet onder de beperking vallen). Vandaar dat de maatregel neerkomt op het invoeren van een minimumbelasting voor grote vennootschappen. Het tarief van die zogezegde minimumbelasting is 8,7% (30% van het nieuwe standaardtarief van 29%) of 7,5% vanaf 2020 (30% van 25%).
De pijn wordt wel enigszins verzacht doordat de aftrekken in kwestie onbeperkt overdraagbaar blijven naar latere belastbare tijdperken. Wat in een bepaald boekjaar niet afgetrokken kan worden als gevolg van de nieuwe “korf”, gaat dus niet verloren maar kan in een volgend jaar nog afgetrokken worden.
Notionele interestaftrek: alleen nog op aangroei risicokapitaal
De notionele interestaftrek, die mee in die “korf” zit, wordt op zich ook aangepast. Voortaan komt namelijk niet meer het volledige eigen vermogen (“risicokapitaal”) in aanmerking als berekeningsbasis voor de aftrek, maar alleen nog de aangroei van de laatste vijf jaar. Die aangroei wordt berekend als een voortschrijdend gemiddelde. De bedoeling daarvan is “misbruiken” te bestrijden die zouden bestaan in plotse verhogingen van het eigen vermogen die onmiddellijk weer gevolgd worden door verlagingen en omgekeerd.
Voorts verdwijnt de investeringsreserve. Van die vrijstelling in ruil voor investeringen werd toch niet veel gebruik gemaakt, aldus de regering.
Volledige vrijstelling van meerwaarden op aandelen
Positief is dan weer wel dat de afzonderlijke belasting van 0,4% op meerwaarden op aandelen geschrapt wordt. Die belasting trof alleen grote vennootschappen. Als alle vrijstellingsvoorwaarden vervuld zijn, genieten die voortaan dus een volledige vrijstelling, net als kleine vennootschappen.
Die vrijstellingsvoorwaarden zijn op zich overigens aangescherpt, maar dat geldt zowel voor kleine als voor grote vennootschappen (zie ons artikel “Hervorming vennootschapsbelasting: wat verandert er op 1 januari 2018?”).
Steun voor wetenschappelijk onderzoek
Goed nieuws is ook een bijkomende stimulans voor wetenschappelijk onderzoek. Er bestond al een vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor werkgevers die wetenschappelijke onderzoekers tewerkstellen. Van de bedrijfsvoorheffing die ze inhouden op het loon van hun onderzoekers, mogen die werkgevers 80% voor zichzelf houden, als een soort subsidie. In de privésector werd echter als bijkomende voorwaarde gesteld dat die onderzoekers een doctoraat of een master-diploma moeten hebben.
Nu wordt ook een reeks bachelor-diploma’s toegevoegd aan de lijst van “toegelaten” diploma’s. Voor die diploma’s bedraagt de vrijstelling van doorstorting echter voorlopig maar 40%. Pas in de tweede fase van de hervorming (vanaf 2020) stijgt het percentage tot 80% en wordt de regeling dus gelijk getrokken voor masters en bachelors.
Al die maatregelen zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2019, maar dan alleen op voorwaarde dat het boekjaar aanvangt op of na 1 januari 2018. Vennootschappen met een boekjaar dat afsluit op 30 juni bijvoorbeeld, zullen dus nog niet te maken hebben met de hervorming van de vennootschapsbelasting voor boekjaar 2018-2019, ook al is dat boekjaar gekoppeld aan aanslagjaar 2019.
Consolidatie
Een hele reeks andere maatregelen treedt pas in werking met een van de volgende fasen van de hervorming, in 2019 of 2020. De fundamenteelste maatregel komt neer op een vorm van fiscale consolidatie. Een winstgevende vennootschap zal een deel van haar winst onder de vorm van een “groepsbijdrage” kunnen doorschuiven naar een verlieslatende vennootschap binnen dezelfde groep. De eerst kan die “groepsbijdrage” in mindering brengen van haar belastbare winst, de andere vennootschap wordt erop belast. Die regeling is van toepassing vanaf 2019 (aanslagjaar 2020).
Bron: Wet van 25 december 2017 tot hervorming van de vennootschapsbelasting, Staatsblad van 29 december 2017