Effectieve prestatie door managementvennootschap zijn niet vereist

06/05/20

14/06/2019 - Met de aftrek van vergoedingen die betaald worden aan een managementvennootschap, is er principieel geen enkel probleem, oordeelt het Hof van Cassatie. De fiscus gebruikt vaak het argument dat de vennootschap zelf geen effectieve managementprestaties levert. Dat doen de natuurlijke personen achter de vennootschap. Maar dat argument doet niet ter zake, aldus het Hof van Cassatie.

De fiscus staat vaak wantrouwig tegenover tussengeschoven vennootschappen. We spreken dan speciaal over vennootschappen die in de ogen van de fiscus niet meer zijn dan brievenbusvennootschappen of “lege dozen” omdat de eigenlijke activiteiten elders plaatsvinden. Dan komt algauw het vermoeden op dat zo’n “lege doos” alleen om fiscale redenen tussengeplaatst wordt.

Vanuit die optiek kan ook een managementvennootschap verdacht zijn in de ogen van de fiscus. Zeker als die vennootschap geen eigen infrastructuur of personeel heeft, en als de effectieve managers (de natuurlijke personen die het fysieke werk doen in naam van de managementvennootschap) ooit rechtstreeks manager geweest zijn van de werkmaatschappij. Dan bestaat er een reële kans dat iemand bij de fiscus zich afvraagt waarom het nodig is om ineens via een managementvennootschap te gaan werken.

Fiscus heeft al gelijk gekregen in de rechtspraak

Er is een beroemde fiscale zaak waarin de fiscus een managementvennootschap aanviel omdat die alleen opgericht zou zijn om fiscale redenen. De operationele vennootschap die door de managementvennootschap bestuurd werd, wou volgens de fiscus een deel van haar winst doorsluizen naar de managementvennootschap, in de vorm van managementvergoedingen, omdat die gebruik kon maken van bepaalde aftrekposten. Bovendien had de managementvennootschap geen activa en kon ze dus volgens de fiscus zelf geen prestaties leveren. Een en ander kwam neer op fiscaal misbruik volgens de belastingadministratie.

De fiscus kreeg toen gelijk van het Hof van Cassatie (arrest van 10 juni 2010).

In een recente zaak richtte de fiscus zijn pijlen wederom op een managementvennootschap. De managers van een operationele vennootschap bereidden een “management buy-out” voor: ze wilden alle aandelen van de operationele vennootschap overnemen. Daarvoor richtten ze een nieuwe vennootschap op, die niet alleen de aandelen overkocht maar ook aangesteld werd als bestuurder van de operationele vennootschap. Het “fysieke” bestuur werd echter verricht door dezelfde managers als voorheen.

Fiscus: vennootschap is zelf niet in staat om diensten te leveren

In de ogen van de fiscus was de managementvennootschap dus niet echt bedoeld om managementdiensten te leveren. Ze had trouwens geen eigen personeel of infrastructuur. En de managers hadden op diverse documenten zelf voor onduidelijkheid gezorgd door niet duidelijk aan te geven dat ze handelden in naam van de managementvennootschap i.p.v. in persoonlijke naam. Reden genoeg voor de fiscus om de aftrek van de managementvergoedingen te verwerpen in hoofde van de operationele vennootschap (het ging dus niet om misbruik, zoals in de vorige zaak, maar om de aftrekbaarheid van beroepskosten).

Overigens bestond er geen twijfel aan de echtheid van de managementprestaties. In ruil voor de betalingen van de operationele vennootschap aan de managementvennootschap waren er wel degelijk reële prestaties geleverd. Daarmee was alvast voldaan aan één belangrijke voorwaarde voor de aftrek van de managementvergoedingen als beroepskost.

Wie levert prestaties?

Maar uiteindelijk draaide de discussie vooral om het feit dat de – weliswaar reële – prestaties niet geleverd zouden zijn door de managementvennootschap zelf. Van het Hof van Beroep kreeg de fiscus nog gelijk op dat punt.
De natuurlijke personen die het feitelijke management op zich namen, waren, zoals gezegd, inderdaad wat slordig geweest door hier en daar te tekenen in eigen naam, zonder te verwijzen naar de managementvennootschap.

Maar nu krijgt de belastingplichtige toch gelijk van het Hof van Cassatie. Volgens dat Hof volstaat het, voor aftrek als beroepskost, dat aan de betaling werkelijke prestaties beantwoorden. Wie die prestaties effectief verricht, is daarentegen niet belangrijk. De diensten hoeven niet geleverd te zijn door de vennootschap zelf of zelfs niet in haar naam.

Logische uitspraak

De uitspraak van het Hof van Cassatie is logisch. Het nieuwe arrest is ook niet echt in tegenspraak met het eerder genoemde arrest van 2010. Die oudere zaak was speciaal omdat de vergoeding die de operationele vennootschap betaalde aan de managementvennootschap, veel hoger was dan de vergoeding die die laatste op haar beurt betaalde aan de effectieve managers. Niet alleen was het dus verdacht dat het grootste deel van de vergoeding bleef “plakken” waar dat fiscaal het beste uitkwam, maar de discrepantie tussen beide vergoedingen toonde ook aan dat de eerste vergoeding niet marktconform was.

Dat laatste was in deze nieuwe zaak wel het geval. De vennootschap kon bewijzen dat de vergoedingen marktconform waren. Tegelijk herinnert dat er echter ook aan dat discussies over de aftrek van beroepskosten uiteindelijk altijd feitenkwesties blijven. Ondanks de gunstige rechtspraak van het Hof van Cassatie moet men dus voorzichtig blijven.

Bron: arrest van het Hof van Cassatie van 22 maart 2019 (rolnummer F.18.0048.N)