Forfaitaire voordelen van alle aard
25/11/2019 - Dat er een wettelijk forfait bestaat om een voordeel in natura te waarderen, wil nog niet zeggen dat dit forfait dwingend van toepassing is. Als een belastingplichtige in ruil voor het voordeel een vergoeding betaalt die overeenstemt met de werkelijke waarde van het voordeel, dan is er geen sprake meer van een belastbaar voordeel, en blijft er dus ook niets meer over om te belasten. Ook al ligt de vergoeding lager dan het wettelijke forfait.
Zo oordeelt het Hof van Beroep te Antwerpen. Als die conclusie veralgemeend zou kunnen worden, opent dit arrest veel mogelijkheden…
Om te bepalen welke belasting verschuldigd is op een voordeel van alle aard, wordt in veel gevallen uitgegaan van een forfaitaire waardering van het voordeel. Dat is bijvoorbeeld het geval voor het gratis gebruik van een woning of een auto (bedrijfswagen) of een goedkope lening.
Wat als forfait afwijkt van werkelijke waarde?
In principe is nochtans de regel dat een voordeel van alle aard belast wordt op zijn werkelijke waarde. De vraag is dus wat er gebeurt als men kan bewijzen dat het wettelijk vastgelegde forfait afwijkt van de wettelijke waarde. De fiscus heeft altijd voorrang gegeven aan de forfaitaire waarde. Maar een recent arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen gooit de discussie weer open.
De zaak betrof een zaakvoerder die 4,5% interest betaalde aan zijn vennootschap voor de sommen die hij via de rekening-courant opnam. Volgens de wettelijke regels moet het voordeel in natura van de goedkope lening echter belast worden aan 9% (toen; momenteel bedraagt het tarief 8,94%). Als de effectieve vergoeding die de zaakvoerder betaalde, afgetrokken wordt van die 9%, blijft er nog altijd een belastbaar voordeel over van 4,5%, oordeelde de fiscus.
Zaakvoerder neutraliseert voordeel door vergoeding
Maar de zaakvoerder was het daarmee niet eens. De marktconforme interest op dat moment bedroeg volgens hem 4,5%. Dat was met andere woorden de werkelijke waarde van het “voordeel”. Zijn redenering was dus dat als hij aan zijn vennootschap een vergoeding betaalt ten belope van 4,5%, dat het voordeel dan volledig gecompenseerd wordt door de vergoeding, en dat er bijgevolg geen belastbaar voordeel meer overblijft.
De fiscus zag dat anders. Hij betwistte natuurlijk niet dat de betaalde vergoeding in aftrek mag komen van het belastbare voordeel. Maar voor het overige hield hij vast aan de forfaitaire waardering als enige maatstaf voor belastbaarheid. Vermits het wettelijke forfait hoger lag dan de betaalde vergoeding, bleef er wel degelijk nog een belastbaar voordeel over.
Raad van State: forfaits moeten werkelijkheid weerspiegelen
Het standpunt van de fiscus wordt echter niet gevolgd door het Hof van Beroep te Antwerpen. Het Hof vindt dat het gebruik van de wettelijke forfaits niet noodzakelijk verplicht is. Als men kan aantonen dat de werkelijke waarde van het voordeel in natura afwijkt van de forfaits, dan mag uitgegaan worden van de werkelijke waarde om de belastbaarheid te beoordelen, vindt het Hof.
Het Hof verwijst daarvoor naar een recent advies van de Raad van State (weliswaar in een andere context: het gratis ter beschikking stellen van IT-materiaal, tablets enz.). Daarin had de Raad van State nog opgemerkt dat de wettelijke forfaits “zo dicht mogelijk” de werkelijkheid moeten benaderen.
Als de genieter een evenwaardige tegenprestatie levert, dan is er geen sprake van een “voordeel”, vervolgt het Hof van Beroep. De wettelijke forfaits vormen wel een vermoeden dat er een voordeel verleend is ter waarde van het forfait. Maar, zo voegt het Hof daaraan toe, niets belet dat de belastingplichtige een tegenbewijs levert.
Marktconforme vergoeding
De zaakvoerder kon aan de hand van een studie aantonen dat een rentevoet van 4,5% wel degelijk marktconform was op dat moment. En de fiscus sprak dat niet tegen. Voor het Hof is de conclusie dan ook duidelijk: er was geen voordeel omdat het volledig gecompenseerd werd door de vergoeding. Dus is er ook niets te belasten.
Dit arrest betreft het specifieke geval van een voordeel dat geneutraliseerd wordt door de vergoeding die de zaakvoerder betaalt aan zijn vennootschap. Maar wellicht kan de redenering van het Hof van Beroep doorgetrokken worden naar de situatie waarin de bedrijfsleider of werknemer géén vergoeding betaalt maar er wel nog steeds sprake is van een forfaitaire waardering die niet overeenstemt met de werkelijke waarde. In gevallen waarin het wettelijke forfait hoger uitvalt dan de werkelijke waarde, opent dat interessante perspectieven… Wordt dus wellicht nog vervolgd.
Bron: arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen van 28 mei 2019.