Slecht nieuws van Cassatie over gratis woning bedrijfsleider

Villa
15/09/20

De fiscus is doorgaans argwanend als een vennootschap kosten aftrekt voor een privéwoning die ze ter beschikking stelt aan haar bedrijfsleider. En de Hoven van Beroep geven de fiscus vaak gelijk. Pogingen van de belastingplichtigen om die strenge arresten te laten vernietigen door het Hof van Cassatie, kennen de laatste tijd weinig succes. Zo ook nu weer.

Aftrek van de kosten die een vennootschap maakt voor de woning waar de bedrijfsleider in woont, wordt meestal verantwoord op basis van de zogenaamde bezoldigingstheorie. De terbeschikkingstelling van de woonst maakt deel uit van de verloning van de bedrijfsleider, en vermits een bezoldiging normaal gezien aftrekbaar is, moet dat ook gelden voor de kosten met betrekking tot de woning. Maar de rechtspraak stelt de laatste jaren een bijkomende voorwaarde: er moet eerst aangetoond worden dat het specifiek de bedoeling was om de bedrijfsleider te bezoldigen met de woning. Ook in het hier besproken geval van een artsenvennootschap botste de belastingplichtige op die muur.

Kans op latere meerwaarde

Hij gooide het daarom over een andere boeg. Hij argumenteerde dat de woning bij een latere verkoop wellicht een meerwaarde zou opleveren. Artikel 49 van het WIB 1992 stelt als voorwaarde voor de aftrek van een kost dat de uitgave gedaan moet zijn om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden. Als de latere meerwaarde belastbaar is, dan is aan die voorwaarde voldaan, redeneerde de belastingplichtige, en zouden alle kosten voor de woning aftrekbaar zijn in hoofde van de vennootschap.

Maar zo gemakkelijk is het niet volgens het Hof van Beroep van Gent. Een kans op een latere meerwaarde volstaat op zichzelf niet om de aftrek te verantwoorden.

Daarop legde de belastingplichtige de zaak voor aan het Hof van Cassatie. Maar dat Hof wijst zijn cassatieverzoek nu af.

Geen principiële uitspraak

Weliswaar kunnen we uit die afwijzing geen principiële conclusies trekken. Want het Hof van Cassatie oordeelt dat de belastingplichtige het arrest van het Hof van Beroep verkeerd gelezen heeft en spreekt zich daarom niet uit over het argument ten gronde.

De kans blijft dus bestaan dat het Hof van Cassatie op een later moment, in een andere zaak, het argument van de meerwaarde billijkt, en dat het Hof bijgevolg de aftrek van de kosten voor een privé gebruikte woning zou toelaten bijvoorbeeld in een geval waarin duidelijk verdedigd kan worden dat de woning een goede belegging vormt en (mede) met die bedoeling aangeschaft is (zie ook ons artikel “Kostenaftrek voor flat aan zee: discussie gesloten?”). Kostenaftrek blijft uiteindelijk altijd een feitenkwestie, waarbij heel veel dus afhangt van de precieze omstandigheden van de zaak. Maar in afwachting blijft de strenge uitspraak van het Gentse Hof van Beroep dus overeind.

Vergelijking met lusthuizen brengt geen soelaas

Het Hof van Cassatie doet daarentegen wel een principiële uitspraak over een ander argument van de belastingplichtige. Die had nog opgeworpen dat een gewone woning op dezelfde manier behandeld moet worden als een “lusthuis”. Van dat laatste is sprake in artikel 53, 9° van het WIB 1992. Uit de letterlijke tekst van dat artikel leiden sommigen af dat kosten voor “lusthuizen” automatisch aftrekbaar zijn van zodra de kosten begrepen zijn in de bezoldigingen van de personeelsleden die er gebruik van maken (en dat zou hier het geval zijn doordat de zaakvoerder belast wordt op een voordeel van alle aard voor het gebruik van de woning).

Maar het Hof van Cassatie veegt die redenering van tafel. Artikel 53 staat niet op zichzelf. Aftrek op basis van dat artikel kan alleen maar als ook aan de voorwaarden van artikel 49 van het WIB 1992 voldaan is. Er kan dus zeker geen sprake zijn van een “automatische” aftrekbaarheid. Eerder had ook het Grondwettelijk Hof al in die zin geoordeeld (zie ons artikel “Wat hebben woningen in vennootschap te maken met ‘lusthuizen’?”).

 

Bron: Arrest van het Hof van Cassatie van 25 juni 2020, nr. F.18.0148.N