Voordeel gratis woning niet meer met 3,8 vermenigvuldigd
22/05/2018 - Bedrijfsleiders die een woning ter beschikking gesteld krijgen van hun vennootschap, betalen nu fors minder belasting op dat voordeel van alle aard. Zoals de Minister al had laten weten, legt de fiscus zich neer bij de rechtspraak die het discriminerend vindt dat het belastbare voordeel met 3,8 vermenigvuldigd moet worden wanneer het onroerend goed ter beschikking gesteld wordt door een vennootschap. Dat scheelt een serieuze slok op de borrel. Dus zeker verder lezen...
Wat de kosteloze terbeschikkingstelling van een woning betreft, wordt het voordeel van alle aard (VAA) zoals geweten forfaitair geraamd volgens de regels uiteengezet in artikel 18, § 3, 2, KB/WIB 92.
“Het voordeel wordt forfaitair vastgesteld op 100/60 of 100/90 van het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed naargelang het een gebouwd of een ongebouwd onroerend goed betreft”.
Wanneer de woning evenwel door een rechtspersoon wordt ter beschikking gesteld (bijv. door uw managementvennootschap), dan wordt het 'kostenplaatje' al snel heel wat duurder, zeker sinds de (bijna) verdubbeling in de Di Rupo-periode (van maal 2 naar maal 3,8).
“In afwijking hiervan wordt, voor gebouwde onroerende goederen of gedeelten daarvan die ter beschikking worden gesteld door rechtspersonen, het voordeel als volgt vastgesteld:
a. indien het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed kleiner is dan of gelijk is aan 745 euro: 100/60 van het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed, vermenigvuldigd met 1,25
b. indien het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed groter is dan 745 euro: 100/60 van het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed, vermenigvuldigd met 3,8”.
Wellicht omwille van die plotse en onvoorziene verdubbeling van de VAA woning, trok een aantal bewoners van company villa's naar de rechter, stellende dat het onderscheid dat gemaakt wordt tussen een woning ter beschikking gesteld door een natuurlijk persoon enerzijds, en door een rechtspersoon/vennootschap anderzijds, ongrondwettelijk is.
Goed twee jaar geleden vond het Hof van beroep te Gent (arrest 24 mei 2016 - zie ons eerder artikel “Hoge belasting op gratis ter beschikking gestelde woning is ongrondwettelijk”), daarin wat later gevolgd door de Antwerpse collega's (arrest 24 januari 2017 - zie ons eerder artikel “Hoge belasting op gebruik gratis woning is ongrondwettelijk, zegt nu ook Antwerps Hof van beroep”), de regeling in het KK/WIB 92 inderdaad ongrondwettelijk. Nogmaals hierover bevraagd, bevestigde het Gentse hof (arrest 20 februari 2018) nogmaals het ongrondwettelijke karakter van de regeling.
In de Circulaire 2018/C/57 van 15 mei 2018 toont de fiscus zich - althans partieel - een waardig verliezer: “In afwachting van die reglementaire wijziging is er beslist om de voormelde rechtspraak te volgen. In het geval dat een rechtspersoon een woning ter beschikking stelt aan een werknemer of een bedrijfsleider zal het belastbaar voordeel bijgevolg worden geraamd op 100/60 van het geïndexeerd kadastraal inkomen van die woning, in voorkomend geval verhoogd met 2/3 wanneer het een gemeubileerde woning is.”
Hoe met deze circulaire omgaan?
Vanzelfsprekend kan men zich op deze circulaire beroepen voor de aangifteperiode die thans lopende is (Aanslagjaar 2018, Inkomstenjaar 2017). En er kan om eerlijk te zijn geen enkele goede reden worden bedacht om dit niet te doen, toch? Tenzij dat men daardoor onder de minimumbezoldigingsgrens zou vallen, die recht geeft op het lagere tarief vennootschapsbelasting.
Opgelet: de tolerantie komt er “in afwachting van die reglementaire wijziging”. Hoewel dit wat tegennatuurlijk lijkt, doet men er dus best aan om zo spoedig mogelijk zijn aangifte in te dienen, men weet immers maar nooit hoe snel de reactiesnelheid van de Koning zal zijn.
Is de aanslag reeds gevestigd (bijv. voor Aanslagjaar 2017) en de bezwaartermijn is nog niet verstreken (t.w. binnen de zes maanden, te rekenen vanaf de derde werkdag volgend op de datum van de verzending van het aanslagbiljet), dan moet men als de bliksem alsnog in bezwaar gaan. Want, wordt er in de circulaire gesteld, “(kan) voor wat betreft de behandeling van bezwaarschriften en de rechtsprocedures die daaruit zijn voortgevloeid, (...) akkoord worden gegaan dat bij de berekening van een voordeel van alle aard voor de terbeschikkingstelling van een onroerend goed of een gedeelte daarvan toepassing wordt gemaakt van artikel 18, § 3, 2, eerste lid, KB/WIB 92, ongeacht de persoon die het onroerend goed ter beschikking stelt”. Onmiddellijk ook goed nieuws voor wie al in betwisting was. Case closed.
Is de bezwaartermijn al verstreken, dan zou men nog altijd kunnen teruggrijpen naar de ambtshalve ontheffing, waarvoor men maar liefst vijf jaar tijd heeft (i.p.v. de zes maanden bezwaartermijn). Maar hier toont de fiscus zich van zijn minder goede verliezerskant, want dit feestje zal niet doorgaan, zo lezen wij verder in de circulaire: “Vragen tot ontheffing van ambtswege van aanslagen die na het verstrijken van de bezwaartermijn voorzien in art. 371, WIB 92 worden ingediend en de daaruit voortgevloeide gerechtelijke procedures, moeten daarentegen afgewezen worden om reden dat niet voldaan is aan de voorwaarden voorzien in art. 376, § 1 en § 2, WIB 92. Art. 376, § 2, WIB 92 bepaalt immers dat een wijziging in de jurisprudentie niet als nieuw gegeven wordt beschouwd (Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen, 07.02.2018, 17/2259/A)”.
Moeten wij ons hierbij neerleggen, of toch maar voor de vijf jaar gaan?
Het staat vast dat jurisprudentie van het Grondwettelijk Hof niet valt onder de uitsluiting van artikel 376, §2 WIB 92, waarnaar de circulaire verwijst. M.a.w., een nieuw arrest van het Grondwettelijk Hof kan wel degelijk een “nieuw gegeven” uitmaken, die de termijn van vijf jaar opent.
Maar het Grondwettelijk Hof kan geen grondwettelijkheidstoets doorvoeren op koninklijke besluiten, enkel op wetten. Koninklijke besluiten (zoals het KB/WIB 92) kunnen derhalve enkel door de rechtbanken/hoven worden getoetst. Eruit voortvloeiende vonnissen/arresten die (on)grondwettelijkheidsuitspraken doen, kunnen in eenzelfde gedachtegang worden gelijk gesteld met arresten van het Grondwettelijk Hof, die dus wél een “nieuw gegeven” kunnen uitmaken. Het is waar dat de Antwerpse rechter in een vonnis van 7 februari 2018 het standpunt van de fiscus volgt, maar één zwaluw maakt de lente niet, en zal vermoedelijk de fiscale die hards niet weerhouden toch hun kans te wagen.
Bron: Circulaire 2018/C/57 van 15 mei 2018 en Parl. Vr. nr. 25.058 van Van Velthoven, 25 april 2018