Het Europese Hof van Justitie legt bijkomende voorwaarden op voor het statuut van “zelfstandige groeperingen”
02/10/2017 - Het Europese Hof van Justitie legt bijkomende voorwaarden op voor het statuut van “zelfstandige groeperingen”. De BTW-vrijstelling is alleen maar van toepassing als de leden van de groepering activiteiten van algemeen belang hebben. Het volstaat niet langer dat de leden onder een BTW-vrijstelling vallen. Veel huidige gebruikers van het statuut zouden dus uit de boot vallen.
Kostendelende verenigingen (officieel “zelfstandige groeperingen”) zijn populair in sectoren waar BTW-vrijstellingen van toepassing zijn. Het gaat dan vooral om de sector van banken en verzekeraars, de medische sector of de vastgoedsector. Het probleem is dat die BTW-vrijstelling eigenlijk een handicap is van zodra men begint met outsourcing van diensten. Want als die externe partners dan BTW aanrekenen, kan men de BTW op die diensten niet aftrekken. Dat is de keerzijde van de vrijstelling.
Vrijstelling als oplossing voor aftrekprobleem
De oplossing bestaat in het statuut van de kostendelende vereniging (zelfstandige groepering). Die verebnigingen genieten zelf ook een BTW-vrijstelling. Ze moeten dus geen BTW aanrekenen op de diensten die ze verschaffen, waardoor er voor hun “klanten” ook geen probleem meer is met de aftrek. Voorbeelden zijn het delen van dure apparatuur tussen medische specialisten, of een financiële groep die alle IT-diensten voor de hele groep onderbrengt in een aparte entiteit. De bank of de verzekeraar betaalt dus geen BTW meer op de IT-diensten die ze geoutsourcet hebben.
Twee nieuwe arresten van het Europese Hof van Justitie leggen echter serieuze beperkingen op aan het statuut van de zelfstandige groepering. Tot nu toe dacht men dat het statuut los stond van de aard van de activiteit. De BTW-Richtlijn spreekt immers van “diensten verricht door zelfstandige groeperingen van personen die een activiteit uitoefenen welke is vrijgesteld of waarvoor zij niet belastingplichtig zijn, teneinde aan hun leden de diensten te verlenen die direct nodig zijn voor de uitoefening van voornoemde activiteit” (artikel 132.1.f – in België artikel 44, §2bis van het BTW-Wetboek). Uit die omschrijving blijkt geen beperking tot bepaalde sectoren of activiteiten. In de praktijk werden op dat punt dan ook geen voorwaarden opgelegd. Het volstond dat de activiteit van de “leden” vrijgesteld was.
Hof kijkt naar context: algemeen belang
Maar nu merkt het Hof op dat men niet alleen moet kijken naar de letterlijke tekst van een wetbepaling, maar ook naar de context en naar de bedoeling van de regeling. Het Hof van Justitie wijst erop dat de vrijstelling voor zelfstandige groeperingen in de Richtlijn staat onder het kopje “Vrijstellingen voor bepaalde activiteiten van algemeen belang”. Volgens het Hof wil dat zeggen dat het statuut alleen van toepassing is als de “leden” van de groepering diensten “van algemeen belang” verrichten. Concreet komen dus alleen de diensten in aanmerking die in hetzelfde artikel 132 van de BTW-Richtlijn opgesomd staan. Het gaat dan om diensten van culturele en sociale aard, maar ook om medische diensten. Voor die sectoren hebben de arresten dus geen gevolgen.
Wel gevolgen zijn er voor de diensten die van BTW vrijgesteld zijn op basis van een ander artikel van de Richtlijn. Banken, verzekeraars en de vastgoedsector (onroerende verhuur) vinden we terug in artikel 135. Als die sectoren diensten outsourcen naar “zelfstandige groeperingen”, zouden zij in principe voortaan BTW moeten betalen op de betrokken diensten.
Wegens de potentieel grote impact van de arresten, heeft de fiscus onmiddellijk gereageerd. Hij laat echter weten dat er voorlopig niets verandert omdat hij de arresten eerst moet bestuderen.
Impliciet bevestigt de fiscus wel dat de impact beperkt blijft tot de financiële sector en dat dus de medische sector niets te vrezen heeft.
Bron: 2 arresten van het Hof van Justitie van 21 september 2017, zaken C-326/15, DNB Banka en C-605/15, Aviva