autofiscaliteit: nieuwigheden 2020

06/05/20

06/01/2020 - Inzake autofiscaliteit brengt het nieuwe jaar weinig goed nieuws. De laatste fase van de hervorming van de vennootschapsbelasting treedt in werking. En die bevat verschillende maatregelen die de aftrek van autokosten (nog verder) beperken. Sommigen ontspringen wel de dans.

De aftrek van autokosten wordt verder aan banden gelegd door de introductie van een nieuwe formule. De aftrek hangt nog altijd af van de CO2-uitstoot maar de nieuwe formule resulteert in een lager aftrekpercentage dan voorheen. Afhankelijk van het model daalt het aftrekpercentage veelal met meer dan 10%, in sommige gevallen zelfs met 25% (zie ons artikel “Aftrek autokosten wordt verder beperkt”).

Uitzondering voor oudere auto’s in PB

Die regeling geldt zowel in de vennootschapsbelasting als in de personenbelasting. Maar in de personenbelasting – alleen in de personenbelasting – wordt een uitzondering gemaakt voor auto’s die zijn aangekocht vóór 2018. Als het nieuwe regime echter gunstiger zou zijn
(wat goed mogelijk is voor auto’s met een heel lage uitstoot), mag men ervoor kiezen om niet van de uitzondering gebruik te maken en dus toch de nieuwe regels toe te passen.

De aftrekregeling wordt tot slot nog op een bijkomend punt verstrengd: het aparte aftrekpercentage van 120% voor elektrische auto’s verdwijnt. Zij komen wel nog altijd in aanmerking voor de gunstigste regeling, namelijk 100% aftrek.

Brandstofkosten

Een tweede belangrijke nieuwigheid is dat de aftrek van brandstofkosten op dezelfde manier beperkt wordt als voor de andere autokosten. Tot nu toe werd de aftrekbeperking in functie van de uitstoot niet toegepast op brandstofkosten, waarvoor een uniform aftrekpercentage van 75% gold. Maar dat aparte regime verdwijnt dus nu. Tenzij dan in de personenbelasting, waar, zoals al gezegd, het oude regime nog toegepast mag worden als het nieuwe nadelig blijkt, voor auto’s van vóór 2018.

Merk op dat ook elektriciteit geldt als brandstof. De nieuwe regeling is dus voordelig voor elektrische auto’s, want daarvoor gaat de aftrek omhoog van 75% (specifieke regeling voor brandstofkosten) naar 100% (algemene regel).

Valse hybrides

Tot slot is er nog een aparte regeling voor zogenaamde “valse hybrides”.
Dat zijn oplaadbare hybride auto’s met een (te) beperkte batterijcapaciteit. Vanaf 1 januari 2020 wordt voor zulke voertuigen de aftrek niet meer berekend op basis van hun officiële uitstoot maar wel op basis van de uitstoot van het “overeenstemmende voertuig” zonder hybride technologie. Dat is dus de niet-hybride versie van hetzelfde automodel met een vergelijkbaar vermogen
(zie ons artikel “Valse hybrides: eindelijk duidelijkheid (min of meer)”).

Let wel: de regeling heeft alleen betrekking op oplaadbare hybrides, dat wil zeggen waarmee men elektriciteit kan “bijtanken” aan het stopcontact (plug-in hybrides of PEHV). “Gewone” hybrides blijven buiten schot, lopen dus niet het risico om fiscaal bestempeld te worden als “valse hybrides”.

Net als voor de nieuwe aftrekregels is er een overgangsbepaling voor auto’s die aangekocht zijn vóór 2018. Maar in tegenstelling tot de aftrekregeling geldt die uitzondering niet alleen in de personenbelasting maar ook in de vennootschapsbelasting. Een auto van 2017 of ouder zal dus nooit behandeld worden als een valse hybride, ook niet in de vennootschapsbelasting en ook niet als zijn batterijcapaciteit te beperkt is volgens de nieuwe regels.

De regeling voor valse hybrides geldt niet alleen voor het bepalen van de kostenaftrek maar ook voor de berekening van het belastbare voordeel van alle aard.

In de vennootschapsbelasting zijn de nieuwe regels van toepassing vanaf aanslagjaar 2021, met dien verstande dat het moet gaan om belastbare tijdperken die beginnen op of na 1 januari 2020. In de personenbelasting treden de nieuwe regels in werking op 1 januari 2020.

Wat is er nieuw op 1 januari voor ondernemingen?

Voor vennootschappen brengt het nieuwe jaar heel wat nieuws. Dat is vooral een gevolg van de inwerkingtreding van de derde fase van de hervorming van de vennootschapsbelasting.

De eind 2017 goedgekeurde hervorming van de vennootschapsbelasting treedt in werking in verschillende fasen. De eerste golf maatregelen moeten of kunnen we al toepassen sinds 2018 (zie ons artikel “Hervorming vennootschapsbelasting: wat verandert er op 1 januari 2018?”). Op 1 januari 2020 treedt de derde en laatste fase in werking.

De hervorming was in de eerste plaats gericht op een tariefverlaging. Met de derde fase daalt het standaardtarief verder van 29% tot 25% (voor kleine vennootschappen blijft het ongewijzigd: de grote verlaging tot 20% was al meteen in 2018 doorgevoerd). Maar die tariefdaling wordt, net als in de vorige fasen, gecompenseerd door enkele gunstregimes en aftrekmogelijkheden te schrappen. De opvallendste maatregelen betreffen de autofiscaliteit en het afschrijvingsregime. Voor het eerste verwijzen we naar ons afzonderlijk artikel “Autofiscaliteit: wat is er nieuw op 1 januari?”.

Afschrijvingsregime verstrakt

Wat afschrijvingen betreft, kunnen kleine vennootschappen geen gebruik meer maken van de mogelijkheid om bij ingebruikname in de loop van een jaar, toch voor een volledig jaar af te schrijven. Voortaan moeten zij de eerste afschrijvingsannuïteit prorateren volgens het aantal maanden dat overblijft in het jaar van aanschaf. De mogelijkheid om bijkomende kosten in één keer af te schrijven, blijft wel bestaan voor kleine vennootschappen. Maar als zij kiezen voor gespreide afschrijving, mogen zij de termijn niet langer naar eigen inzicht bepalen.

Daarnaast wordt degressief afschrijven niet meer toegelaten in de vennootschapsbelasting.

Geheime commissielonen en aftrek aan 120%

Ook met betrekking tot de aanslag geheime commissielonen is er belangrijk nieuws. Het bedrag van de aanslag zelf is niet langer een aftrekbare beroepskost. En het gunsttarief van 50% voor verdoken meerwinsten wordt afgeschaft. Het is voortaan de bedoeling dat dergelijke meerwinsten formeel geregulariseerd worden met een fiscale regularisatie.

Voorts verdwijnt de mogelijkheid om kosten af te trekken aan 120%. Dat kon tot nu toe niet alleen voor elektrische auto’s maar ook voor fietsstallingen en fietsen voor het personeel, voor collectief personeelsvervoer en voor kosten voor beveiliging.

Voor boetes en verhogingen van sociale bijdragen is zelfs helemaal geen aftrek meer mogelijk. Ook de vrijstellingen voor bijkomend personeel verdwijnen.

En de forfaitaire minimumwinst voor vennootschappen die geen belastingaangifte indienen, wordt opgetrokken tot 40.000 euro.

Tot de andere maatregelen uit de derde fase van de hervorming behoren ook nog de mogelijkheid om vrijgestelde reserves te mobiliseren aan een gunsttarief, en een beperking van de verrekening van buitenlandse verliezen.

Daarnaast moet ook nog een maatregel uit de eerste fase van de hervorming vermeld worden, omdat die al afloopt. De verhoging van de (gewone) investeringsaftrek tot 20% was maar tijdelijk. Vanaf 2020 geldt opnieuw het tarief van 8%.

Voor de duidelijkheid: de nieuwe regels uit de hervormingswet zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2021, met dien verstande dat het moet gaan om belastbare tijdperken die beginnen op of na 1 januari 2020. Met een boekjaar dat pas eindigt in de loop van 2020, zijn de nieuwe regels dus in principe nog niet onmiddellijk vanaf 1 januari van toepassing. Maar er zijn uitzonderingen: het verbod op degressief afschrijven is, ongeacht de afsluitdatum, altijd van toepassing op activa die zijn aangeschaft vanaf 1 januari. Hetzelfde geldt voor het tarief van de investeringsaftrek.

Vennootschapsrecht

Niet alleen de vennootschapsbelasting maar ook het vennootschapsrecht is hervormd. De zogenaamde dwingende regels uit het nieuwe vennootschapsrecht treden in werking op 1 januari 2020. Daaronder vallen de regels m.b.t. het kapitaal. Tegelijk treden ook de aanpassingen van de fiscale wetgeving aan die nieuwe regels in werking.

Interessant is ook dat het nu voor de eerste keer mogelijk wordt een liquidatiereserve uit te keren aan het gunsttarief van 5%. Daarvoor geldt immers een wachtperiode van vijf jaar. Dat wil zeggen dat wie er snel bij was en al op 31 december 2014, bij het formeel afsluiten van boekjaar 2014, een liquidatiereserve aangelegd heeft, die reserve in 2020 kan uitkeren aan het gunsttarief.

Bedrijfsvoorheffing

Er zijn ook wijzigingen te signaleren op het vlak van de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing. De specifieke vrijstelling voor de bouwsector wordt verhoogd. Het percentage stijgt namelijk van 6% tot 18% van de bezoldiging. En als onderdeel van de hervorming van de vennootschapsbelasting was ook een hogere vrijstelling ingevoerd voor onderzoekers met een bachelor-diploma. Het vrijstellingspercentage voor die categorie stijgt van 40% tot 80%.

Inzake BTW is vooral van belang dat vennootschappen geen gebruik meer kunnen maken van het systeem van BTW-forfaits.

Onroerende voorheffing

De (Vlaamse) vrijstelling van onroerende voorheffing voor onroerende goederen die gebruikt worden in de onderneming, wordt beperkt. Tot nu toe gold de vrijstelling zowel voor materieel en outillage als voor gebouwen. Voortaan is alleen nog materieel en outillage vrijgesteld. De vrijstelling gold en geldt enkel voor rechtspersonen, dus niet voor zelfstandigen. Sowieso betrof de vrijstelling alleen het gewestaandeel, dus een grote impact heeft de maatregel niet.

Wat is er nieuw op 1 januari voor particulieren?

Ook voor particulieren zijn er heel wat fiscale nieuwigheden aan het begin van het nieuwe jaar. En dan spreken we niet alleen van de afschaffing van de woonbonus.

Het opvallendste fiscale nieuws op 1 januari 2020 betreft de afschaffing van de woonbonus in het Vlaams Gewest. De afschaffing geldt voor leningen die afgesloten worden vanaf 1 januari 2020. Voor oudere leningen verandert er niets. Zie ook.

Verkooprecht woningen

Een woning kopen (met registratiebelasting) wordt daarentegen goedkoper dankzij een daling van het verkooprecht van 7% tot 6%. Bij een ingrijpende energetische renovatie blijft de bijkomende vermindering behouden: daarvoor zakt het tarief van 6% tot 5%. De tariefdaling is een (gedeeltelijke) compensatie voor de afschaffing van de woonbonus.

Om te vermijden dat kopers tussen twee stoelen zouden vallen en zowel de woonbonus als de tariefdaling zouden missen, is de verlaging van de registratiebelasting niet alleen van toepassing op verkoopovereenkomsten (zogenaamde “compromissen”) die gesloten zijn na 1 januari 2020. De maatregel geldt ook voor verkoopovereenkomsten die al vóór 1 januari 2020 gesloten zijn maar pas in 2020 geregistreerd worden in een authentieke akte.

Dienstencheques

De belastingvermindering voor dienstencheques en wijkwerkcheques
(de vroegere PWA-cheques) wordt verlaagd van 30% tot 20%.
Het belastingvoordeel daalt dus tot 1,80 euro effectief per cheque. De nominale prijs van een dienstencheque (9 euro) en het plafond van 1.500 euro aan cheques blijven ongewijzigd. Voor cheques die nog aangekocht zijn in 2019, blijft de oude regeling van kracht. Daarvoor blijft men dus recht hebben op een belastingvermindering van 30%, ook al worden de cheques pas in 2020 gebruikt.

Voor “valse hybrides” die gekocht zijn sinds 2018, zal de gebruiker belast worden op een fors hoger voordeel van alle aard (zie ons artikel “Autofiscaliteit: wat is er nieuw op 1 januari?”).

Het tarief voor een regularisatie van fiscaal verjaarde kapitalen stijgt verder tot 40 %.

Ten slotte zijn er heel wat nieuwigheden op procedurevlak. Om te beginnen is er een nieuw Wetboek Invordering. De fiscus krijgt in enkele opzichten ruimere invorderingsmogelijkheden, maar ook de rechten van de belastingplichtige worden beter beschermd. Zo krijgt de medeschuldenaar expliciet een bezwaarrecht. Voorts is ook het fiscaal strafrecht hervormd. De strafrechter krijgt fiscale bevoegdheden, en al te draconische straffen worden vermeden door een combinatie van verbeurdverklaring en fiscale en strafrechtelijke sancties te verzachten.