Kosten voor catering opendeurdagen
03/04/2019 - Kosten voor catering zijn niet volledig aftrekbaar, kosten voor reclame wel. Maar wat dan met catering die bedoeld is om reclame te maken, zoals op een opendeurdag of een vergelijkbaar evenement? Als reclame maken de hoofdzaak is, dan kunnen we een 100% aftrek van de cateringkosten toestaan, liet de minister twee jaar geleden weten. Maar het Hof van Cassatie blijkt daar nu anders over te denken.
Sommige categorieën van beroepskosten zijn niet volledig aftrekbaar.
De bekendste voorbeelden zijn restaurantkosten (slechts voor 69% aftrekbaar), kosten voor relatiegeschenken en “receptiekosten” (slechts voor 50% aftrekbaar).
Receptiekosten: 50% niet aftrekbaar
Dat is op het eerste gezicht slecht nieuws voor een onderneming die bijvoorbeeld een opendeurdag of een ander evenement organiseert waarop het publiek kennis kan maken met de nieuwe modellen die de onderneming verkoopt. Als op dat evenement ook drank en versnaperingen geserveerd worden, zouden die dus niet volledig aftrekbaar zijn (“receptiekosten”).
Maar het evenement is in de eerste plaats bedoeld om reclame te maken voor diezelfde nieuwe modellen. Kan men dan niet zeggen dat het eigenlijk om reclamekosten gaat? Fiscaal is het grote voordeel van die redenering natuurlijk dat voor reclamekosten geen wettelijke aftrekbeperking geldt. Die zijn wel 100% aftrekbaar.
De fiscus was op dat punt echter onverbiddelijk. Receptiekosten blijven receptiekosten, vond die. Je kan er niet zomaar reclamekosten van maken omdat ze een publicitair doel hebben.
Minister: kijken naar doel van de kosten
Maar vorig jaar toonde de minister zich inschikkelijker. Hij vond dat in de eerste plaats gekeken moet worden naar het doel van de kosten en niet naar de aard ervan. Dus kosten voor catering op een evenement die hoofdzakelijk tot doel hebben de verkoop te bevorderen, mogen beschouwd worden als publiciteitskosten en zijn volledig aftrekbaar (Parl. Vraag van J. Klaps, 14 maart 2018, , p. 10).
De discussie leek daarmee gesloten. Maar nu wordt het debat heropend door het Hof van Cassatie.
De zaak betreft een autodealer die een traiteur inschakelde voor een reeks evenementen waarop nieuwe modellen werden voorgesteld en uitzonderlijke promoties golden. De dealer beschouwde de traiteurskosten als publiciteitskosten omdat de catering uitsluitend in functie van een publicitair evenement werd gemaakt.
Fiscus: receptiekost blijft receptiekost
Maar daar had de fiscus geen oren naar, en dat gold ook voor het Hof van Beroep van Brussel. Een receptiekost blijft een receptiekost en kan niet geherkwalificeerd worden in een integraal aftrekbare publiciteitskost, oordeelde het Hof. De regel dat de bijzaak (catering) de hoofdzaak (publiciteit) volgt, is niet van toepassing, want de wet is duidelijk: receptiekosten zijn maar voor de helft aftrekbaar (artikel 53, 8° WIB 1992).
De belastingplichtige gaf niet op en legde de zaak voor aan het Hof van Cassatie. Maar ook daar haalt hij geen gelijk. De redenering van het Hof van Beroep klopt als een bus, vindt Cassatie.
Discrepantie met BTW
Inzake BTW woedde ooit dezelfde discussie (zij het dat we daar spreken van kosten van “spijzen en dranken” en “kosten van onthaal” in plaats van “receptiekosten” en dat er voor die kosten helemaal geen BTW-aftrek toegestaan wordt). Maar aan die discussie is al enkele jaren geleden een einde gemaakt door het Hof van Cassatie. Uitgerekend dat Hof heeft geoordeeld dat de BTW op kosten van onthaal toch volledig aftrekbaar is als die kosten een publicitair doel hebben. Exact de omgekeerde conclusie dus als inzake inkomstenbelastingen.
Toen de minister zich een jaar geleden, zoals gezegd, soepel opstelde inzake inkomstenbelastingen, wou hij vooral een einde maken aan de discrepantie tussen BTW en inkomstenbelastingen. Maar het Hof van Cassatie houdt die discrepantie nu in stand.
Het klassieke argument voor het onderscheid tussen BTW en inkomstenbelastingen – zoals in de zaak van de autodealer nog eens herhaald door het Hof van Beroep – is dat het de bedoeling van de wetgever geweest is om de aftrek van receptiekosten te beperken tot 50%, terwijl het inzake BTW alleen de bedoeling was om geen aftrek toe te staan voor kosten die geen louter professioneel karakter hebben. Wat dan impliceert dat “kosten van onthaal” die wel een duidelijk professioneel karakter hebben, toch aftrekbaar zijn, ondanks de wettekst.
De minister vond dat haarkloverij, maar het Hof van Cassatie ziet dat nu blijkbaar anders. De vraag is hoe het nu verder moet. Het geschil waarover Cassatie zich uitgesproken heeft, ontstond lang voor de positieve stellingname van de minister. De betrokken controleur kon daar toen dus nog geen rekening mee houden. Zou hij dat nu wel doen? Of zou hij stellen dat het standpunt van de minister achterhaald is door de nieuwste rechtspraak van Cassatie?
De belastingplichtige kan in elk geval de beginselen van behoorlijk bestuur inroepen in gevallen waarin de fiscus zou weigeren het standpunt van de minister te volgen.
Bron: arrest van het Hof van Cassatie van 22 februari 2019, nr. F.17.0123.N.